Spring naar content

Boekbesprekingen

Boekbesprekingen rond het thema van islam en christelijk geloof

Boekbesprekingen

Hieronder vind je een lijst met boekbesprekingen over de relatie islam-christelijk geloof. Klik hieronder op een titel om de boekbespreking te lezen. Met nogmaals klikken sluit de bespreking weer.

De ondertitel vormt een goede samenvatting van het boek: Het ongelofelijke levensverhaal van een jonge moslimvrouw die Jezus heeft ontmoet. Ik heb veel gelovigen ontmoet die midden in een strenge moslimgemeenschap tot geloof in Jezus kwamen. Nog niet eerder las of hoorde ik een verhaal met zoveel wonderbaarlijke genezingen, uitreddingen en successen. Samaa Habib is een schuilnaam voor een moslimvrouw die in het Midden Oosten tot geloof kwam. Voorin het boek wordt aangegeven dat haar levensverhaal waar gebeurd is, maar dat de namen van alle direct betrokkenen, evenals locaties en bepaalde andere details, uit veiligheidsoverwegingen zijn veranderd. De combinatie van het aantal inwoners, de burgeroorlog tussen sji’ieten en soennieten, en de aanwezigheid van de oude kerken past dan ook bij geen enkel land in het Midden Oosten. Je kunt alleen maar gissen waar het zich heeft afgespeeld.

Tijdens de burgeroorlog leert de hoofdpersoon via Amerikaanse zendelingen het evangelie kennen. Deze zendelingen maken contact met de bevolking door lessen in de taekwondo-vechtsport als zelfverdedigingscursus aan te bieden. Nadat enkele familieleden van haar en vele anderen tot geloof komen, vindt er een vreselijke bomaanslag plaats op de kerk, waardoor ze sterft. In de hemel komt haar ziel weer tot bewustzijn. Ze vergelijkt dat met Paulus’ ervaringen die we lezen in 2 Korinthe 12, hoewel het boek nogal afwijkt van de teneur van dit hoofdstuk. Ze ontmoet Jezus en, beschaamd over haar tekortkomingen, vraagt ze om een nieuwe kans om op aarde volledig naar Jezus’ wil te leven. Jezus stemt toe en zo komt haar lichaam weer tot leven. Na een zwaar en pijnlijk proces herstelt ze volledig en volgt er een nog opmerkelijker gezegd leven.

Het boek staat vol bijzondere gebedsverhoringen. We lezen over het verdwijnen van alle lichamelijke klachten, het terugvinden van geld, het winnen van modeshows, een buitengewoon hoog inkomen, een visum voor Amerika, een plek op een universiteit en een warme winter in een deel van Noord-Amerika. Haar tweede leven is buitengewoon succesvol. Zo succesvol, dat het bij mij vragen oproept. Veel bekeerlingen die ik ken, maken juist het omgekeerde mee en herkennen zich in de profeten en apostelen in de Bijbel, die naast bijzondere uitreddingen, vaak toch overwegend een moeilijk leven hadden en in hun missionaire werk met veel tegenslagen te kampen hadden.

Samaa heeft het boek samen met Bodie Thoene geschreven. Ik weet niet in hoeverre dit en haar intensieve contact met charismatische westerse christenen, de stijl en inhoud van het boek hebben beïnvloed. De manier waarop Samaa en Bodie over de islam schrijven is misschien ook anders dan hoe Samaa er vlak na haar bekering op terug keek. In ieder geval herken ik veel populaire duidingen die kenmerkend zijn onder westerse christenen. De opvatting bijvoorbeeld dat bedekkende kleding voor moslimvrouwen bij de binding aan de islam hoort en bij bekering moet worden afgeworpen. De stelling dat de islam helemaal geen rechten aan vrouwen geeft, is niet vol te houden, wel dat die veel minder zijn dan die van mannen. Bekend is ook de gedachte dat het feit dat de Koran God nergens Vader noemt, te maken heeft met het feit dat Ismaël samen met zijn moeder door zijn vader Abraham verstoten werd. Godsdienstpsychologisch een interessante vondst, maar historisch is het aannemelijker dat het ‘alleen’ te maken heeft met de afwijzing van de godheid van Jezus als Gods Zoon. De stelling van de schrijvers dat geen van de 99 namen van God in de islam liefde is, is in ieder geval niet juist. Een van die namen is al-wadoed’, ‘degene die liefheeft’. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat dit dezelfde betekenis heeft als wat de Bijbel over Gods liefde zegt. Dat verschil is zo groot dat velen na hun bekering zeggen dat ze Gods liefde daarvoor niet kenden, terwijl ze dat vóór hun bekering met kracht ontkend zouden hebben.

Soms komt met het benadrukken van haar bijna perfecte geestelijke leefwijze, de persoon van Samaa wel erg centraal te staan. Voorbeelden daarvan zijn opsommingen hoe vaak ze de Bijbel gelezen heeft en hoe vaak ze vast. Ook wordt er vrijmoedig geschreven dat het eerste Pinksterfeest zich bij hen verschillende keren herhaalt. Vergelijkingen met Bijbelse personen en de leefwijze van Jezus zelf, worden veelvuldig gemaakt. Je krijgt bijna de indruk dat het boek op het spoor zit van de gedachte dat echt wedergeboren christenen niet meer zondigen. Vrijwel ieder Bijbelboek confronteert ons met twijfel en de weerbarstigheid van zonden in het leven van gelovigen en de blijvende weerstand van de boze tegenover Gods gemeente. Dit boek wijkt daar nogal vanaf. Ik ga er maar vanuit dat haar leven vanuit een ander perspectief bekeken, wellicht tot een ander boek had geleid. Dat God dwars door alle geweld van de boze heen zijn gemeente bouwt, is wel iets dat ons mag bemoedigen in alle bescheidenheid Hem te volgen.

Oog in oog met Jezus, Samaa Habib, Uitgeverij Plateau, 256 pagina's, ISBN 9789058041043
€ 17,90

Marten de Vries en Gert-Jan Segers schreven een boeiend boek over de kernzaken van de christelijke leer en het christelijke leven. Het is een uitwerking van een 12-tal lezingen die ds. Marten de Vries vanuit stichting Het Kruispunt in 2010-2011 organiseerde in diverse kerken in de regio Rijnmond en waarvoor ook moslimsprekers waren uitgenodigd. Ze geven antwoord op verwijten of onbegrip van de kant van moslims en stellen op hun beurt vragen bij islamitische overtuigingen.

Marten de Vries, predikant in dienst van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) van de regio Rijnmond voor de ontmoeting met moslims, gaat in op zes geloofsartikelen. Het zijn de zes geloofsartikelen die moslims als een samenvatting van hun geloofsleer presenteren. De eenheid van God, de engelen, de boeken, de profeten, de wederkomst en de voorbeschikking. De Vries belicht ze vanuit christelijk perspectief. Bij alle zes staat de persoon en het werk van Jezus centraal. Klassieke meningsverschillen en gevoeligheden worden niet uit de weg gegaan, maar juist benoemd en uitgebreid besproken. De manier waarop De Vries dit doet is vaak verrassend, maar iemand die geen ervaring heeft met de dialoog met hogeropgeleide moslims, zal de zin van bepaalde argumenten wellicht ontgaan. Het boek is bedoeld als aanmoediging voor deze ontmoetingen, bij het missionaire werk van een kerkelijke gemeente of in situaties waarin gemeenteleden op werk of school moslims ontmoeten.

Wie bij het lezen van de titel denkt dat moslims volgens de schrijvers dommer zijn dan christenen, wordt in de inleiding uit de droom geholpen. De titel verwijst naar Johannes 1:5, ‘de duisternis heeft het licht niet begrepen / in haar macht gekregen'. Zien de schrijvers de islam als een anti-christelijke macht? Marten de Vries: ‘Ik zie de islam als een reactionaire religie. Ze pretendeert zelf een correctie te zijn op het christelijk geloof. In wezen ontkent de islam het hart van wat christenen belijden, wat in het ichthus-teken wordt verbeeld: Jezus Christus, Zoon van God, Redder door zijn bloed. De Koran zegt met zoveel woorden dat wij niet in een Drie-Ene God moeten geloven en dat Jezus niet aan het kruis gestorven is.'

In de inleiding schrijf je over de Manaarlezingen waar dit boek uit voortgekomen is. Tijdens deze lezingen was er steeds een moslimreferent die reageerde. Waarom krijgt de lezer deze verhalen niet te zien? Heeft dit te maken met het gegeven dat het boek voor christenen bestemd is? Is het geen gemiste kans om de dialoog met het boek voort te zetten? De Vries: ‘Het boek is eigenlijk een bundeling van lezingen, die we herzien hebben na reactie van een islamitische co-referent en de discussie daarop volgend. In de lezingen hebben we niet geprobeerd de islam uit te leggen, maar het christelijk geloof tegen de achtergrond van de islamitische kritiek en vragen. Wat de kerk altijd beleden heeft en wat wij nog altijd hoog houden tegenover moslims. Dat is ook wat het boek onderscheidt van veel andere publicaties. De co-referenten ‘dienden' om te checken of, dan wel het publiek en moslimse (mee)lezers te laten merken, dat we goed naar moslims(e geleerden) hebben willen luisteren. Dat we geprobeerd hebben in hun schoenen te staan. Het boek is inderdaad allereerst voor christenen bedoeld om hen toe te rusten voor het gesprek met moslims.'

In het voorwoord schrijft Lucius de Graaff dat je als regel voor de dialoog hanteert, dat een christen niet mag bepalen hoe een moslim de Koran moet lezen en uitleggen, net zo goed als dat andersom geldt. Toch gebruik je in je boek Koranteksten als argument om moslims het recht te ontzeggen om de Bijbel als corrupt af te serveren. De Vries: ‘Wanneer ik dialoog-bijeenkomsten met moslims organiseer, hanteer ik inderdaad als spelregel, dat ik geen Koranteksten gebruik om het christelijke geloof uit te dragen, terwijl ik de Koran als geheel niet accepteer. Vervolgens kan ik dan van moslims verlangen geen Bijbelteksten te ge- of misbruiken in een poging het gelijk van de islam aan te tonen, terwijl ze de Bijbel als geheel niet accepteren. Ik vind het niet erg vruchtbaar zoals sommigen Koranteksten christianiseren om moslims tot Jezus te leiden. Bovendien, het vergt een deskundigheid die je je niet zomaar eigen maakt, waardoor je makkelijk grote blunders maakt. Uiteraard is het juist goed wanneer moslims en christenen zich laten bevragen op de betekenis van passages uit de boeken die zij ieder op eigen manier als heilig beschouwen. In dat kader kan een christen zeggen: ‘dit lees ik in de Koran, hoe zit dat?', en een moslim: ‘Maar in de Bijbel staat dat. Hoe moet ik dat dan zien?' De vragen moeten dan wel oprecht belangstellend zijn. Dat hebben wij tijdens de lezingen en met het boek geprobeerd.'

Gert-Jan Segers is directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie en was daarvóór zeven jaar werkzaam vanuit de GZB in Egypte. In het boek geeft hij een uitwerking van zijn zes Manaarlezingen over de laatste zes van de tien geboden. Hij verbindt de geboden over eerbied voor ouders en gezagsdragers, over de heiligheid van het huwelijk en respect voor de ander en diens bezit, met de idealen die moslims vanuit de sjarie'a nastreven. Actuele onderwerpen die in de binnenlandse en buitenlandse politiek voortdurend spelen. Ook aan hem enkele vragen over wat hij in het boek naar voren brengt.

Je bent geen pacifist, omdat je een verschil ziet tussen de taak van een christen om zijn geloof uit te dragen (Romeinen 12) en de taak van de overheid (Romeinen 13). Moslims stellen dat het geweld van Mohammed in de concrete politieke situatie van toen gerechtvaardigd en proportioneel was, vergelijkbaar met christelijke politieke partijen die vandaag steun verlenen aan de oorlog tegen de Taliban. Sta je op één lijn met Mohammed? Gert-Jan Segers: ‘Alles behalve. . Jezus' koninkrijk is niet van deze wereld en kan dus ook nooit met aardse middelen worden bevochten. Mohammeds koninkrijk was wel van deze wereld en kon met een heilige strijd - jihad - verdedigd en uitgebreid worden. Het verschil tussen Mohammed en mij als christen is dus hemelsbreed. Een christen mag zich politiek zeker inzetten voor aardse vrede en rechtvaardigheid, ik probeer dat ook dagelijks te doen. Maar de vrede met God en Zijn Koninkrijk kunnen nooit met wapens en politieke middelen dichterbij gebracht worden. Jezus vroeg aan de Romeinse hoofdman immers niet om te deserteren (Lucas 3), die mocht als soldaat van zijn land het zwaard blijven vasthouden. Maar toen Petrus het zwaard pakte om voor Jezus te strijden, bestrafte Jezus hem. Dat is het verschil tussen Romeinen 13 en 12.

Je geeft als vraag mee in jullie boek: ‘Moet een christen altijd gehoorzamen aan de overheid? Zo nee, heeft dan een moslim niet ook het recht soms in Nederland regels te negeren uit godsdienstige motieven?' De vraag aan jouzelf: Hoeven moslima's zich wat jou betreft niets aan te trekken van het boerkaverbod? Segers: ‘Als de overheid je dwingt om je geloof geweld aan te doen, dan kan het moment aanbreken om die overheid niet te gehoorzamen. Maar dat is zeldzaam. Het is nu al wel zo dat christenen sommige banen niet nemen of krijgen, omdat ze niet op zondag willen werken of niet willen meewerken aan euthanasie bijvoorbeeld. Maar burgerlijke ongehoorzaamheid gaat een stap verder en is alleen toegestaan als de overheid je dwingt iets te doen wat God verboden heeft. Denk aan het oppakken van Joden in de Tweede Wereldoorlog. In het geval van de boerka weet ik dat verreweg de meeste moslims dit geen religieuze plicht vinden, in tegenstelling tot de hoofddoek. Burgerlijke ongehoorzaamheid van boerkadraagsters zou ik dus ongepast vinden.'

Gaat de CU stemmen werven onder moslims om woekerpraktijken op de beurzen tegen te gaan? Calvijn zou immers de huidige praktijk niet steunen. Segers: Daar waar moslims en christenen samen kunnen optrekken tegen onrecht en uitbuiting, moeten we dat vooral doen. Moslims mogen natuurlijk ook op de

Teloorgang van de dialoog met moslims?

De Tilburgse hoogleraren Marcel Poorthuis en Theo Salemink schreven een omvangrijk boek over de veranderingen in kerk en samenleving in de visie op de islam en het omgaan met moslims. Van Harem tot Fitna. Beeldvorming van de islam in Nederland 1848-2010. Ze beginnen bij de ‘oude negatieve beeldvorming' in kolonie, missie en zending anderhalve eeuw geleden. Ze schetsen vervolgens de ontwikkeling van een nieuw paradigma dat binnen de Rooms-Katholieke kerk ontstaat en zijn hoogtepunt bereikt met de verklaring Nostra Aetate van het Tweede Vaticaans Concilie (1965), die een positieve waarde aan de islam als religie toekent. In de Rooms Katholieke traditie was die positieve waardering gegroeid vanuit ervaringen in de missie en door islamologen als Louis Massignon.

Binnen de protestantse traditie dringt deze nieuwe visie pas een decennium later door, omdat die zou zijn afgeremd door de Barthiaanse theologie. Wessels, Mulder, Slomp en Speelman worden als protestantse bruggenbouwers genoemd die de waarden van Nostra Aetate overbrachten naar de protestantse traditie. Deze protestanten vormden met katholieke theologen als Reesink en Camps een lange tijd een ‘hogedruk gebied' binnen de kerken waarin ontmoeting en dialoog goed konden gedijen. Na de Rushdie-affaire (1990) en ‘9/11' kwamen nieuwe critici van de islamitische cultuur naar voren. Fortuyn en Wilders met katholieke wortels en seculieren als Bolkestein, Hirsi Ali en Cliteur. Het boek laat zien hoe deze seculieren de westerse cultuur funderen op drie opeenvolgende historische bronnen: jodendom, christendom en humanisme. De islam heeft daarin geen plaats, omdat die juist haaks staat op deze verlichtingsstroom. Wilders neemt dit dogma over en radicaliseert het.

De kerken zagen deze ontwikkeling volgens de auteurs te laat gebeuren en raakten de greep op het thema kwijt. De schrijvers onderbouwen deze analyse echter niet overtuigend. Kennelijk gaan zij er nog vanuit dat de kerk zo'n grote invloed op de samenleving heeft, dat het de opkomst van het neoconservatisme dat zich tegen de islam keert, had kunnen voorkomen of bijsturen. Hier blijkt ook de beperking van hun onderzoek. Het lijkt alsof de schrijvers vanuit de universiteitsbibliotheek weinig zicht hebben op wat er zich op het grondvlak van de kerk afspeelt. Het is ook moeilijk te verklaren waarom Jan van Barneveld die slechts in de marge iets over de islam gezegd heeft en Ben Kok die nauwelijks enige kerkelijke binding heeft, uitgebreid aan het woord worden gelaten, maar de stichting Evangelie & Moslims als grootste kerkelijke organisatie die zich sinds 1978 exclusief richt op de omgang met moslims, categorisch verzwegen wordt. Naar mijn waarneming is het aantal plaatselijke kerkelijke gemeenten dat zich actief inzet voor een respectvolle omgang met moslimmedelanders, de laatste twintig jaar alleen maar toegenomen. De analyse dat de voorlichting over de islam vanuit de kerken en het maatschappelijke debat gescheiden werelden zijn (p.527), raakt ook kant nog wal.

De katholieke schrijvers zien de vorming van de ‘nieuwe protestantse eenheidskerk PKN' als het begin van een protestants afscheid van de theologie van de dialoog, met een ‘hoogkerkelijke nadruk op de uniciteit van Christus in exclusieve zin'. De teloorgang van de dialoog met moslims komt volgens hen op naam te staan van Bernhard Reitsma met zijn islam-nota voor de PKN. De toon van het boek wordt hier steeds bitterder en weinig academisch. Ze achten het waarschijnlijk ‘dat verworvenheden in de interreligieuze dialoog zoals de Concilieverklaring Nostra Aetate razendsnel hun impact zullen verliezen aan het protestantse fundamentalisme, dat zowel een anti-roomse als een anti-islamitische spits heeft' (p.569). ‘Als islamoloog is Hans Jansen dus ook voor de EO uitmuntend geschikt.' (p. 465). Kennelijk moet de lezer wel begrijpen dat hij wel diep gevallen is om bij die omroep uit te komen. Bij het dagblad Trouw zou een de teloorgang gepaard gaan met ‘algehele verwarring omtrent progressief en conservatief alsook een diepgaand wantrouwen tegen elke wetenschappelijke benadering van de islam'(p.431). Dat de kerk ernaar uit zou mogen zien dat moslims met hen Jezus Christus eert als Redder en Heer, is voor de auteurs volstrekt ondenkbaar en daarom worden de duizenden in de kerk die zich daarvoor inzetten, in het boek doodgezwegen.

De sterke vooringenomenheid van de auteurs doet aan de historische beschrijving afbreuk. Ze verheerlijken een verleden waarin vanuit een bepaald verlichtingsidee, de islam werd verwelkomd om de christelijke orthodoxie en de christelijke instituties te relativeren. Misschien moeten we maar blij zijn dat het dogmatisch pluralisme van seculiere westerse wetenschappers en liberale westerse theologen schipbreuk begint te lijden. We hebben behoefte aan een eerlijk verhaal op de universiteit en de in de kerk, dat recht doet aan de weerbarstige werkelijkheid van iedere dag. Geen verhaal waarbij christenen zich moreel of intellectueel boven moslims plaatsen, maar evenmin een verhaal waarin de wereld van de islam wordt geïdealiseerd. Het gaat erom dat christenen vanuit een doorleefd geloof zich naar moslims kwetsbaar opstellen, door een inhoudelijk antwoord te geven vanuit het eigen geloof op de uitdaging van de islam en de vragen die moslims hen stellen.

Ook ik maak me zorgen over de groeiende invloed van het neo-conservatisme dat gepaard gaat met vreemdelingenhaat en nationalisme. Juist als kerk moeten we dat ontmaskeren en afwijzen, omdat we vanuit de Bijbel weten hoe ons leven daarmee totaal ontspoort. De oplossing is niet dat we in de dialoog a priori alle religies als gelijkwaardig verklaren. Daarmee dienen we alleen een gedateerd westers dogma. Waardevoller is de bijbelse notie van het verbond, die CU-senateor Roel Kuiper naar voren bracht. In een verdeelde samenleving moet je je onvoorwaardelijk voor elkaar inzetten, ook al ben je het hartgrondig met elkaar oneens en worstel je met elkaar over de richting die we moeten inslaan. De geschiedenis van de afgelopen 150 jaar heeft laten zien dat juist díe kerken vitaal blijken te zijn, die passie hebben om het verhaal van Jezus Christus met moslims te delen. Ik hoop en bid dat die dialoog een langere adem heeft dan het conservatieve populisme.

N.a.v. Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van Harem tot Fitna. Beeldvorming van de islam in Nederland 1848-2010. Nijmegen, 2011. 704 pag. €42,50

Volgens de Amerikaanse cultuurfilosofen Huntington en Harris zijn het westen en de islam twee tegenovergestelde culturen; twee manieren van leven die lijnrecht tegenover elkaar staan. Met het recente tumult rondom de spotprenten over Mohammed in het achterhoofd lijkt dat maar al te waar te zijn. Aan de andere kant zou je kunnen zeggen dat ze botsen omdat ze op elkaar lijken. Allebei streven ze een humanistisch ideaal voor de samenleving na. Het verlichte westen en de moderne islam hebben beide een hoge verwachting van de mens. Het westen omdat de eschatologische hoop op het gericht en het koninkrijk van God zijn weggevallen en het streven van de mens de laatste hoop is. De islam omdat het geen zondeval kent in de betekenis van het christelijke geloof en aan de mens hoge verwachtingen toekent om via de naleving van de sjarie'a, de weg van de islam, de ideale samenleving te realiseren.

 

Volgens moslimintellectuelen als Farid Esack en Tariq Ramadan passen een humanistische mensvisie en een agnostische-mystieke visie over kennis van God, kenmerkend voor het westen, goed bij de islam. De islam zou zelfs een logische volgende stap zijn na de Verlichting in plaats van omgekeerd. Tariq Ramadan, die onder moslimjongeren erg populair is, probeert in zijn boek Westerse moslims en de toekomst van de islam zijn islamitische lezers te overtuigen van zijn denkbeelden door te beginnen met een doorwrochte studie over de beginselen van het islamitische recht. Ramadan zoekt naar universele beginselen waaraan het bestuderen van de teksten (koran en hadieth) onderworpen zijn. Die beginselen zijn ouder dan Mohammed, ze zijn zo oud als de kosmos. Uit die universele beginselen leidt hij de principes van het islamitische recht (as-sjarie'a=de weg) af, die de moslim in de moderne samenleving richting moeten geven.

 

De mens wordt geboren met fitra, een bijna instinctieve neiging naar een verdere dimensie, een aangeboren natuurlijke intuïtie om God te erkennen(koran 30:30). Na de schepping riep God de mensen bij zich en vroeg hen: 'Ben Ik niet uw Heer? Zij zeiden: Ja wij getuigen' (koran 7:172). Dat is een soort oorspronkelijk verbond volgens Ramadan, waarvan het optreden van Mohammed slechts een bevestiging en institutionalisering is. Mohammeds leven is bij hem maar ten dele voorbeeld voor nu. Een ongelovige (kafir) is iemand die niet meer trouw is aan dat verbond. Die ontrouw is volgens Ramadan geen radicale opstand of gehoorzaamheid aan de satan (zoals de bijbel die duidt), maar koefr, dat wil zeggen versluiering van zijn herinnering aan het getuigenis. Het is de verantwoordelijkheid van de mens om zijn geheugen aan het verbond met God wakker te schudden. Ergens in ons is een vonk van het oorspronkelijke verbond, onze aangeboren neiging om God te dienen. Het universum roept ons verstand op om vervolgens met de tekenen die God geeft (de natuur en de openbaring van de profeten) op zoek te gaan. In die zoektocht is de mens een vrij en redelijk wezen waarvan verwacht kan worden dat hij zich bevrijdt van alle afgoderij en God zal dienen.

 De tekst van de koran laat de mens, volgens Ramadan, vrijwel vanzelf beginselen en eeuwige waarheden afleiden, zoals de eenheid van God, het lot van de mens, de eis van waarheid. De koranverzen over maatschappelijke aangelegenhedenkunnen echter niet alleen op basis van de korantekst tot algemeen geldig beginsel worden verheven, hierbij moet ook de context bestudeerd worden. Hoe die context (het leven in de tijd van Mohammed) de interpretatie van de teksten (koran en hadieth) voor vandaag beïnvloedt, is de wetenschap van de rechtsbeginselen (ilm oesoel al-fikh). Hij probeert hiermee de moslimjongeren in Europa te waarschuwen voor allerlei moslims die zonder veel kennis van het islamitische recht en de exegese van de koran, en vaak zelfs zonder kennis van het klassiek Arabisch, met een willekeurig beroep op oude teksten vergaande uitspraken doen. Terroristen die het westen aanvallen beroepen zich op koranteksten, maar volgens Ramadan onterecht. Uitgangspunt bij het zoeken naar de betekenis van een oude tekst in een nieuwe context is al-maslaha, een juridische term voor het algemeen belang. Met beroep op Al-Ghazali (een vermaarde moslimgeleerde uit de 10e eeuw) definieert hij dat begrip: het vanuit algemene beginselen zoeken naar het voordeel van de samenleving in haar geheel. Hij vindt dat moslims in het westen zichzelf veel te veel marginaliseren en hun eigen voordeel zoeken. Ze moeten in plaats daarvan het voordeel van de hele samenleving zoeken. Dat betekent niet dat ze de islam moeten verlaten. 'Voordeel' voor de samenleving is namelijk gebaseerd op de algemene principes van de islam.

 

Zo'n houding van moslims naar de samenleving is volgens hem vergelijkbaar met de positie van moslims in de tijd toen Mohammed nog in Mekka was, vóór de hidjra. Moslims waren er toen nog een minderheid, die de meerderheid probeerden voor te leven en te overtuigen dat de islam de goede weg was. Traditioneel spreken moslims wel over daar-al-islam (het huis van de islam, de moslimlanden) en daar-al-harb (het huis van de oorlog, waar de islam nog gerealiseerd moet worden, bijv. het westen), andere oelama spreken over het westen als daar-al-ahd (het huis van het verdrag). Moslims hebben bepaalde rechten en plichten in de samenleving die ook als geheel een verdrag heeft met de moslimwereld. Tariq Ramadan spreekt echter over het westen als daar ad-da'wa het huis waar moslims de ruimte krijgen om te bidden, waar ze de islam kunnen tonen en zijn boodschap doorgeven. Moslims hebben in het westen dus vooral een missionaire taak in plaats van een strijd. Dat Ramadan voor deze term kiest, heeft ook te maken met zijn afkeer van de situatie in landen met een moslimmeerderheid. Het leven daar wijkt in zo veel opzichten af van de bedoeling van de profeet en de overheid hindert het werk van de oelema zozeer, dat moslims in het westen vaak meer vrijheid en veiligheid hebben dan daar. Een indeling tussen de wereld van de islam en de rest is volgens hem dan ook niet meer vol te houden. Overal waar moslims in vrijheid hun rituelen kunnen volbrengen leven ze in het huis van het getuigenis en dat is momenteel vooral in het westen het geval.

 

Ramadan pleit voor geëngageerde islamitische burgers die de samenleving een humanistische boodschap brengen. Dat blijkt vervolgens vooral een socialistisch program te zijn van zeven rechten: recht op leven, gezin, onderdak, scholing, werk, gerechtigheid en solidariteit. Hij roept vervolgens moslims op om zich actief in te zetten om de samenleving  naar deze idealen te hervormen. Als we die idealen naast de leefsituatie van de moslims in Europa legt, geeft hij eerder motieven aan moslimminderheden om zich meer te beklagen, dan zich zelf betrokken in te zetten. De idealen gaan immers vooral over de verantwoordelijkheid van de overheid, terwijl hij juist de burgerlijke betrokkenheid van individuele moslims wil bevorderen. Hoewel hij een slachtofferhouding bij moslimmigranten in Europa bestrijdt, gaat hij toch voortdurend uit van een slachtofferpositie van moslimminderheden.

 Ramadan herkent zich in christelijke bevrijdingstheologen in een verzet tegen de kapitalistische globalisering. Vooral op economisch terrein wil hij moslims tot verzet tegen de kapitalistische consumptiemaatschappij oproepen. Opmerkelijk genoeg betekent dit volgens hem dat moslims zich tijdelijk niet helemaal aan de

Martin de Lange, afkomstig uit Zuid-Afrika, woonde met zijn gezin vanaf 1993 in Turkije om er de kerk te helpen opbouwen. Ze woonden in Malatya en worden het land uitgezet in 2006, een half jaar voordat drie collega’s van hen op gruwelijke manier worden vermoord. In dit boek vertelt Martin op een heel persoonlijke manier over zijn roeping en zijn ervaringen in Turkije. Het boek is zeker de moeite waard voor wie zich oriënteert op Turkije. Bij vertalen gaat er altijd wel iets verloren. Voor wie het Afrikaans beheerst, is aan te bevelen de oorspronkelijke Afrikaanse editie te bemachtigen.

Dit boek is meer dan een ego-document. Diepgaander dan veel andere levensverhalen van bekeerlingen beschrijft Nabeel de geweldige intellectuele worstelingen van een (hoogopgeleide) moslim met leerstellingen uit de Bijbel. De vragen en de door Nabeel gevonden antwoorden op de islamitische bezwaren tegen het christelijke geloof worden zo helder en adequaat verwoord, dat het boek gemakkelijk kan dienen als een introductie voor iemand die zich in bijvoorbeeld de apologetiek wil verdiepen. Of voor iemand die meer dan oppervlakkige kennis van de islam wil hebben. De consequente uitleg van Arabische begrippen (in aparte kaders tussen de tekst en aan het einde van het boek) dragen daaraan bij. Tegelijkertijd is het boek niet intellectualistisch, maar geeft het een blik in het hart van de overtuigde en toegewijde moslim die langzaam en tegen zijn zin een twijfelaar wordt, vervolgens een worstelende zoeker die de wanhoop nabij raakt, en uiteindelijk een volgeling van Jezus. Inclusief de vreugde én de pijn die dat met zich meebrengt.

Nabeel beschrijft zijn eigen levensweg als een in de VS (en Schotland) opgegroeide jonge moslim. Hij komt uit een liefdevol gezin van Pakistaanse afkomst, behorend tot de Ahmadija-sekte binnen de islam. Als ‘Qureshi’ behoren zij bovendien tot de stam van Mohamed. En dat schept verplichtingen. In zijn omgeving is hij vaak de enige moslimjongere. Daarmee staat hij in tussen de cultuur van zijn ouders (waarin alles vanzelfsprekend is) en die van een open samenleving (waarin alles bespreekbaar is). Als begaafd student leert hij kritische vragen te stellen en consistent te redeneren. Deze vaardigheid gebruikt hij in debatten met christenen om de Bijbel aan te vallen. Zijn boezemvriendschap met een christen verandert alles. Deze vriend daagt hem uit om met dezelfde kritische blik waarmee hij naar de Bijbel kijkt ook naar de Koran, de Hadith en het leven van Mohamed te kijken. Hoe meer vragen hij over deze onderwerpen krijgt, hoe wanhopiger hij zich vastklampt aan zijn wens dat de islam de waarheid is, dat hij niet zijn gehele levensovertuiging hoeft te herzien én dat hij zijn warme familieband niet hoeft te verliezen. Zijn islamitische overtuigingen brokkelen door intensieve studie echter één voor één af, terwijl het christelijk geloof voor hem steeds geloofwaardiger wordt. Met grote fijngevoeligheid beschrijft Nabeel deze worsteling op leven en dood. Uiteindelijk zijn het drie dromen die Hem tot overgave aan Christus brengen. Zijn ouders zijn gebroken mensen als zij horen dat hij christen is geworden. Maar Christus is hem meer waard dan de goede verhouding met zijn ouders aan wie hij dit boek opdroeg.

N.a.v. Nabeel Qureshi, Ik zocht Allah en vond Jezus. Een aangrijpend levensverhaal. Kok, Utrecht 2016, 398. Vertaald uit het Engels:Seeking Allah, Finding Jesus A Devout Muslim Encounters Christianity. Grand Rapids, 2014.  (ook als ebook verkrijgbaar)

Verdeeldheid rondom Allah

Evangelicale christenen zijn verdeeld over de vraag of Allah en God dezelfde is. Dat blijkt vooral een politieke vraag te zijn, want in het missionaire werk speelt deze vraag zo meestal niet. Miroslav Volf stelt in zijn boek Allah. Het antwoord van een christen dat we in vrede met moslims kunnen samenleven omdat Allah en God dezelfde zijn. Volf legt aan het begin meteen zijn kaarten op tafel: ‘moslims en christenen zullen alleen in vrede met elkaar kunnen samenleven als … moslims en christenen een ‘gemeenschappelijke God’ blijken te hebben’ (pag. 15). Met deze politiek wenselijke uitkomst zet hij zijn theologisch onderzoek óf moslims en christenen dezelfde God hebben, bij voorbaat onder spanning. Een bedenkelijk argument, want seculieren verwijten op vergelijkbare manier aanhangers van monotheïstische godsdiensten, dat zij per definitie gewelddadigheid uitlokken door hun exclusieve waarheidsaanspraken. En moslimoverheden beperken de vrijheden van christenen omdat die de eenheid van de staat zou bedreigen. Op pagina 254 relativeert hij zijn stelling: ‘alleen het ontzag voor de God die liefheeft en de naastenliefde gebiedt’ leidt tot vrede. Volf heeft dan al vele pagina’s verdedigd dat moslims en christenen beide geloven dat God liefde is en van ons vraagt onze naaste lief te hebben als onszelf.

Volf is als theoloog verbonden aan de Yale universiteit, die een leidende rol had in het christelijke antwoord op de bekende brief van moslims A Common Word (2007). In de brief benadrukten moslims, dat het voor het vreedzaam samenleven belangrijk was om te erkennen dat we beiden de ene God liefhebben boven alles. Volf’s boek is een verdediging van dit pleidooi. Ik ga nu even voorbij aan de vraag of A Common Word niet, net als de soera waarnaar ze verwijst, een vorm van dawa was: Een uitnodiging om vrede te sluiten door de triniteit op te geven en het islamitische godsbeeld over te nemen. Hoe dan ook moet je een uitnodiging van moslims om over de liefde van God te spreken, natuurlijk met beide handen aangrijpen. Ik waardeer dat Volf zich hiervoor inzet en daarbij vasthoudt aan de klassieke christelijke belijdenissen.

Volf schrijft op boeiende en relevante manier over de eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en hoe dit is verbonden met het gegeven dat God liefde is. Deze gedeelten zijn waardevol voor het gesprek met moslims en zeker het lezen waard. Ze zijn voor mij een goed voorbeeld hoe de vragen en bezwaren van moslims je kunnen helpen de rijkdom van het bijbelse getuigenis te ontdekken. Hier weet Volf verschillen helder te benoemen. In de eerste twee delen van het boek leest hij echter op een wat gekunstelde manier christelijk gedachtengoed in de islam in. Deze delen zijn dan ook weinig overtuigend en naar mijn mening ook niet relevant voor de vraag of moslims en christenen dezelfde God aanbidden. Het is immers duidelijk dat het bij moslims gaat om de Schepper van hemel en aarde die ons eenmaal oordelen zal. Het gaat dus over Dezelfde, maar juist daarom is het zo spannend dat de islam weerspreekt wat het christelijke geloof over God belijdt.

Terecht wijst Volf erop dat veel van waar moslims bezwaar tegen hebben, te maken heeft met een karikatuur. Christenen geloven immers niet in drie goden of dat God een zoon heeft verwekt bij Maria. Voor christenen is de eenheid en de verhevenheid van God even belangrijk als voor moslims. Volf wijdt er veel pagina’s aan om aan zijn lezers uit te leggen dat moslims veel dichter bij christenen staan in hun belijdenis over God dan beiden denken. Ik krijg echter de indruk dat Volf zich hierbij te snel rijk rekent en onvoldoende serieus neemt dat de islam in theologisch opzicht een bewuste en doordachte tegenstem is tegen het evangelie. Ook als je alle theologische misverstanden met betrekking tot de drieëenheid uit de weg ruimt, blijft er de weigering om met Thomas te knielen voor Jezus van Nazareth die voor ons de dood is doorgegaan. Moslims die dat wel doen, worden met een beroep op de traditie buiten de islam geplaatst. Voor mij betekent dat niet dat ik de islam als demonisch zie, maar juist als herkenbare moeite met het aanstootgevende van de incarnatie en het kruis. Die moeite vind je in het hart van ieder mens en wordt niet met argumenten (alleen) doorbroken. We praten met moslims niet over een filosofische beschouwing over het wezen van God, maar over een concrete openbaring van God in Jezus Christus waarop Hij ons antwoord vraagt. Volf lijkt te zeggen dat het alleen vervelend is voor moslims als ze dit afwijzen omdat ze dan in grote angst voor God leven (p.127). Ik ben het met John Piper eens dat het Nieuwe Testament dat toch ernstiger neemt.

In de tweede plaats gaat Volf bijna geheel voorbij aan de soenna van Mohammed. Het voorbeeld van de profeet die in de islam zo’n grote rol speelt en die een totaal andere weg bewandelde dan Jezus. Het is moeilijk te verdedigen dat religieus gelegitimeerd geweld een randverschijnsel is in de islam, daarvoor is het te diep verworteld in de soenna van Mohammed en de tradities van de rechtsscholen van de islam. Ik kan me voorstellen dat Volf met recht christenen op de Balkan (waar hij is opgegroeid) waarschuwt voor de ernstige gevolgen wanneer zij moslims demoniseren, maar het is niet fair om tegen christenen in Pakistan, Iran of Turkije te zeggen dat ze omwille van de vrede meer de theologische overeenkomsten moeten benadrukken, terwijl zij vanwege het enkele feit dat ze Jezus aanbidden, worden bedreigd omdat ze God gelasterd zouden hebben en verraders zouden zijn van hun volk.

Ik kan me voorstellen dat christenen in de wereld van de islam een beetje moe worden van dit soort voorstellen vanuit Amerika, terwijl zij de lasten moeten dragen van de westerse inmenging in het Midden Oosten. Uit dezelfde hoek komen de voorstellen dat moslims die zich bekeren tot het christelijke geloof, zich moslim kunnen blijven noemen en een Bijbel kunnen gebruiken waarin aanstootgevende uitspraken over Jezus zijn weggelaten. Volf noemt het terloops. Daarop kwamen heftige negatieve reacties van christenen in de moslimwereld. Terecht. Als westerse christenen dienen we onze broeders en zusters in de moslimwereld meer, wanneer we kritischer nadenken over ons eigen gedrag. We moeten ons bezinnen op onze westerse economische en militaire inmenging in de wereld van de islam de laatste 90 jaar. Dat heeft de drempel voor moslims om het evangelie serieus te nemen veel hoger gemaakt en de positie van oosterse christenen uiterst penibel. Juist omdat de Yale universiteit veel lijntjes heeft naar invloedrijke westerse politici ligt hier een verantwoordelijkheid.

Volf ’s boek bevat goede argumenten om christenen te weerhouden mee te doen met islambashers als Wilders c.s. Als ik zie wat er op het internet rondgaat is dat beneden alle waardigheid. Volf vraagt zich terecht af wat voor soort god deze christenen zelf eigenlijk dienen in de praktijk van hun leven. Een bijzonder slecht getuigenis. Juist christenen moeten laten zien dat ze andere mensen niet alleen met respect behandelen voor zover die het met hen eens zijn, maar zonder onderscheid naar recht en gerechtigheid streven voor alle mensen (Matteüs 5:43-44). Misstanden en geweld moeten we tegengaan, onverschillig welk theologisch kaartje daar aan hangt. Laten we daar aan denken als we in het stemhokje staan en er werk van (blijven) maken na de verkiezingen.

Cees Rentier

N.a.v. Miroslav Volf, Allah. Het antwoord van een christen, Van Wijnen Franeker, 328 pag., € 24,95

Scroll naar boven