Spring naar content

Zuilen van het christelijk geloof

Antwoord op 100 vragen

Wat zijn de zuilen van het christelijke geloof?

Antwoord op 100 vragen

Hieronder vindt u 100 vragen die moslims vaak aan christenen stellen met een korte en kernachtige beantwoording. Ze vormen geen handboek met voorschriften van wat wel en niet mag. In het christelijk geloof staat een Persoon centraal, niet een wet.
Wie zich verdiept in het christelijke geloof dient vooral zelf de Bijbel te lezen, bron en norm voor het christelijke leven.

Goede daden doen, want een geloof zonder goede daden is nutteloos. De Bijbel zegt (Jakobus 2:22): ‘U ziet hoe geloof en handelen daar hand in hand gaan, en hoe het geloof vervolmaakt wordt door daden.' Die daden zijn dus heel belangrijk, maar ze zijn niet de basis voor de vergeving van zonden. Met de woorden van de Bijbel: ‘Christenen worden niet gerechtvaardigd door goede werken, maar uit genade, door het geloof.' Christenen ‘moeten' volgens de Bijbel in principe niets. Dat lijkt vreemd, maar is te begrijpen als je weet welke plaats Jezus Christus in hun leven heeft. Jezus heeft alles voor hen gedaan. Zijn naam betekent ‘God redt'. De evangelist Matteüs schrijft: ‘Want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.' Zijn redding leidt als het goed is niet tot luiheid, maar tot dankbaarheid. En vanuit die dankbaarheid zullen christenen proberen Jezus te volgen en het goede te doen zoals hij deed. Jezus vatte dat samen met de woorden: ‘Heb God lief boven alles en de naaste als jezelf' (Matteüs 22:38-39). Ook zei Hij: ‘Wat jij wilt dat de mensen jou doen, doe dat een ander' (Matteüs 7:12). Christenen zijn actief met hun geloof bezig en hebben het verlangen het goede te doen uit liefde tot Jezus.

Er zijn vijf dingen die voor elke moslim verplicht zijn. We noemen dat ook wel de vijf zuilen of pilaren van de islam, omdat het de belangrijkste dingen zijn voor het dagelijkse leven van een moslim. God beloont je volgens moslims als je het houdt en straf je als je het niet doet.

  1. Het uitspreken van de geloofsbelijdenis:' La illaaha illa Allah wa Mohammed rasoel Allah' Dat betekent: Er is geen God dan Allah en Mohammed is de boodschapper van Allah. Deze geloofsbelijdenis heet de sjahaada.
  2. Het vijfmaal per dag bidden in de richting van Mekka. Het moet gebeuren op vaste tijdstippen, na een verplichte rituele reiniging, met vaste bewegingen (vooroverbuigen, knielen, hoofd op de grond), met voorgeschreven bewoordingen (in het Arabisch), bij voorkeur in de moskee. Dit gebed heet de salaat.
  3. Het geven van aalmoezen. 1/40 deel van je inkomsten voor armen, of steun van de islam. Dit heet de zakaat.
  4. Het vasten in de maand Ramadan. 30 dagen lang vasten van zonsopgang tot zonsondergang. Dit heet sawm.
  5. Het maken van een bedevaart naar Mekka. Eénmaal in je leven naar Mekka om daar allerlei gebeden en wandelingen te maken. We noemen dit de haddj.
Zoals bij 2 opgemerkt is er geen vast voorschrift. Voor christenen is de vorm niet zo belangrijk. Christenen verschillen onderling in de manier waarop ze bidden. Men kan knielend bidden, maar ook zittend of staand. Velen bidden met gesloten ogen en gevouwen handen om zich goed te concentreren. Paus Nicolaas I, de Grote (858-867), verklaarde het vouwen van handen als een teken dat de christenen zich als knechten en ‘gebondenen van de Heer' moesten beschouwen.
In het bidden wordt de omgang van God met ons en van ons met Hem beleefd. Het gaat om een vertrouwelijk spreken met God, om het eren en aanbidden van Hem, of om het vragen om hulp bij bepaalde noden. In het bidden is er ook plaats voor het belijden van zonde en voorbede.
Christenen kennen vrije gebeden, in eigen woorden, en formuliergebeden, vaststaande teksten die herhaaldelijk gebruikt worden. Daarbij worden vaak de woorden van de Bijbel gebruikt, bijvoorbeeld uit de psalmen. Of men bidt met de woorden uit gebedenboeken. Ook zijn veel liederen die christenen zingen tegelijk gebeden.
Als christenen bidden doen ze dat gewoonlijk in hun eigen taal, dus niet in het Hebreeuws, Aramees of Grieks, de oorspronkelijke talen van de Bijbel.
Er zijn psalmen van David die een gebed zijn, bijvoorbeeld Psalm 51, een smeekgebed. We geven vers 3 tot 6 weer.
Wees mij genadig, God, in uw trouw,
u bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet,
was mij schoon van alle schuld,
reinig mij van mijn zonden.
Ik ken mijn wandaden,
ik ben mij steeds van mijn zonden bewust,
tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen.
Laat uw uitspraak rechtvaardig zijn
en uw oordeel zuiver.
Ja, bijvoorbeeld psalm 145, een loflied van David. We geven vers 1-9 en 17-19 weer.
U, mijn God en koning, wil ik roemen,
uw naam prijzen tot in eeuwigheid.
Elke dag opnieuw wil ik u prijzen,
uw naam loven tot in eeuwigheid:
‘Groot is de HEER, hem komt alle lof toe,
zijn grootheid is niet te doorgronden.'
Laat geslacht na geslacht van uw schepping verhalen,
uw machtige daden verkondigen.
Laten zij spreken over de glorie van uw majesteit,
ook ik wil uw wonderen bekendmaken.
Laten zij getuigen van uw geduchte daden,
ook ik wil van uw grootheid vertellen.
Laten zij de roem van uw goedheid verbreiden,
uw gerechtigheid luid bezingen:
‘Genadig en liefdevol is de HEER,
hij blijft geduldig en groot is zijn trouw.
Goed is de HEER voor alles en allen,
hij ontfermt zich over heel zijn schepping.'
Rechtvaardig is de HEER in alles wat hij doet,
zijn schepselen blijft hij trouw.
Allen die hem aanroepen is de HEER nabij,
die hem roepen in vast vertrouwen.
Hij vervult het verlangen van wie hem eren,
hij hoort hun klacht en komt te hulp.
Dit is het gebed dat Jezus zijn discipelen leerde en staat in Matteüs 6.
Onze Vader die in de hemelen zijt,
uw naam worde geheiligd;
uw Koninkrijk kome;
uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
Want van U is het Koninkrijk
en de kracht
en de heerlijkheid
in der eeuwigheid. Amen.
Nee. Christenen bidden vaker dan één keer per week, ook al is dat niet op vaststaande tijden zoals bij moslims. Er zijn er die 's morgens of 's avonds ‘stille tijd' nemen. Dat wil zeggen dat ze tijd nemen om stil te zijn voor God, om naar zijn stem te luisteren, bijvoorbeeld door zijn Woord te lezen, door te bidden en te mediteren. In de kloosters en in sommige protestantse kringen kent men ook gezamenlijke morgen- en avondgebeden.
Als christenen een maaltijd beginnen, bidden zij om een zegen. Na de maaltijd wordt er vaak gebeden om God te danken, maar ook om te bidden voor bepaalde noden.
's Zondags komen christenen bij elkaar om te luisteren naar een preek en samen te bidden en te zingen. Veel psalmen en liederen zijn gezongen gebeden. Christenen zijn mensen van gebed.
Christenen hebben geen voorschrift om in één bepaalde richting te bidden. Dus geen qiblah zoals moslims hebben. Als christenen samen bidden, doen ze dat knielend of zittend in een kring of in kerkbanken, vaak met de ogen gesloten en de handen gevouwen.
Voor joden is Jeruzalem de gebedsrichting. Voor christenen is Jeruzalem ook een belangrijke plaats omdat deze stad hen herinnert aan de verhalen uit de Bijbel en het leven van Jezus. Hier heeft Jezus de tempel bezocht en trad hij op als leraar. Hier werd hij gekruisigd (buiten de poort van de stad) en stond hij op uit de dood. Allerlei plaatsen waar Jezus was, zijn nog aan te wijzen. Maar de stad werd geen gebedsrichting. Wel zijn er christenen van de oude oosters orthodoxe kerken die in oostelijke richting bidden. Het is de kant van de opgaande zon en symboliseert het licht en leven dat God geeft. Veel oude kerken hebben een altaar aan de oostkant.
Nee. In ieder geval is er geen rituele wassing voorgeschreven. Dat christenen zich voortdurend innerlijk reinigen is wel van belang. Daarom heeft voor christenen ook steeds het gebed om reiniging en vergeving van zonden een grote plaats. Zoals David bad in psalm 51.
Oosters orthodoxe christenen en Rooms-katholieke christenen kennen veel vastendagen. Rooms-katholieken hebben hun vastentijd in de veertig dagen voor Pasen. Evenzo de Grieks-katholieken die bovendien nog een veertigdaagse vasten vóór Kerst kennen. De Koptische kerk kent een uitgebreide vastentraditie gedurende meer dan 250 dagen per jaar. In het protestantisme is de waarde ervan sterk afgenomen uit reactie op praktijken in de rooms-katholieke kerk waar men het niet mee eens was. Wel is er een herwaardering gekomen voor het vasten in protestantse kerken en evangelische gemeenten. De Bijbel kent veel voorbeelden van vasten. Mozes, David, Elia, Daniël en ook Jezus hebben gevast. De combinatie van vasten en bidden komt een aantal malen voor in de Bijbel.
In Jesaja 58 staat indringend wat het ‘ware vasten' in een context van ruzie en onrecht inhoudt. Het zich ontzeggen van voedsel heeft dan voor God geen waarde. Hij zegt tot zijn volk: ‘Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen?'
Er zijn allerlei manieren waarop christenen kunnen vasten. Men kan compleet vasten, d.w.z. zich alles ontzeggen voor een periode, maar ook door geen vlees te eten of zich allerlei luxe artikelen te ontzeggen. Christenen gaan er dus verschillend mee om. Er is geen duidelijk Bijbels voorschrift, maar vasten is van waarde en christenen kiezen een vorm die bij hen past.
Vasten in de periode voor Pasen, het feest van de opstanding, kan helpen om de ware betekenis van het lijden en sterven van Jezus Christus door te laten dringen. Verder wordt er vaak gevast om het bidden te ondersteunen. Zoals ook de gemeente van Antiochië in Syrië vastte en bad toen Paulus en Barnabas uitgezonden werden (Handelingen 13:3). Ook wordt vasten wel gedaan in combinatie met geven. Men kan vasten (en bidden) en tegelijk geld uitsparen en opzij leggen voor een goed doel.
Nee. Alles is geoorloofd. Er is geen verbod op het eten van varkensvlees. Het is niet nodig ritueel geslacht vlees te kopen. Er zijn geen regels over wat haraam en wat halaal is. Zulke regels waren er wel voor het joodse volk. In het eerste deel van de Bijbel, waar het gaat om de tijd voor de komst van Jezus Christus, vind je allerlei voedselvoorschriften. Toen na Christus de kerk ontstond, was het een discussiepunt of de niet-joodse christenen zich aan de joodse spijswetten moesten houden. Basisregel was dat men in principe vrij is, maar daarbij anderen geen aanstoot mag geven. Paulus schrijft: ‘Als ik dus door vlees te eten mijn broeder of zuster ten val breng, wil ik het nooit ofte nimmer meer eten; dan breng ik hen niet ten val' (1 Korintiërs 8:13).
Er is geen probleem als iemand van een glas wijn geniet en God er voor kan danken. Wel als iemand te veel sterke drank drinkt. Een christen ziet zijn lichaam als een tempel van de Heilige Geest. Daar dient hij goed mee om te gaan. Wie verslaafd raakt aan drank gaat er niet goed mee om.
Het probleem zit niet in het eten en drinken op zich, maar in de manier van omgaan ermee. Iemand kan zich aan godsdienstige spijswetten houden maar ondertussen bijvoorbeeld te veel eten. De vraag waar het om draait is of wij God eren met ons lichaam. Jezus zei: ‘Niet wat de mond ingaat maakt de mens onrein, maar wat de mond uitgaat.'
Er is hier geen voorschrift over. Maar het geloof in God die dagelijks voor ons zorgt, maakt ons vrijgevig als het goed is. Door het geloof in Hem gaan we ook omzien naar mensen die het minder goed hebben. Ver weg en dichtbij.
De Bijbel vertelt over een arme weduwe die twee muntjes in de offerkist werpt. In Gods ogen heeft zij meer gegeven dan de rijken. ‘De rijken hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud' (Lucas 21:1-4). Dit verhaal stelt ons voor de kritische vraag wat wij geven.
Rijkdom op zich wordt in de Bijbel niet veroordeeld. Timoteüs zegt (1 Tim. 6:17-18 en 9): ‘Hen die rijk zijn in deze wereld, moet je op het hart drukken niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar op God die ons alles rijkelijk te genieten geeft. Zeg hun wél te doen, rijk te worden door goede werken, vrijgevig te zijn en met anderen te delen. Wie rijk wil worden, komt in verleiding en raakt verstrikt in veel dwaze en schadelijke verlangens, die een mens in verderf en ondergang storten.'
Het gaat er om hoe je met je bezit omgaat. Zit je eraan vast of is het een zegen voor jezelf en kun je er ook anderen mee zegenen?
Christenen hebben niet één belijdenis maar meerdere. Sommige zijn al zeer oud, bijna vanaf het ontstaan van de kerk. In belijdenisgeschriften wil de kerk kernachtig haar geloof uitspreken en zich ook weren tegen verkeerde, afwijkende opvattingen. De oudste belijdenissen zijn korte spreuken die vooral bij de doop uitgesproken werden.
Zoals: ‘Jezus is Heer' (Filippenzen 2:11).
Of zoals in 1 Timoteüs 3:16:
‘Ongetwijfeld is dit het grote mysterie van ons geloof:
Hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam,
in het gelijk gesteld door de Geest,
is verschenen aan de engelen,
verkondigd onder de volken,
vond geloof in de wereld,
is opgenomen in majesteit.'
Een bekende belijdenis die nog steeds in kerkdiensten wordt opgezegd is de zogenaamde ‘Apostolische geloofsbelijdenis'.
De Apostolische Geloofsbelijdenis is een korte belijdenis van 12 artikelen (vandaar dat ze zo ook wel genoemd worden) die er in de kern al was in het jaar 150 na Christus. De kerk van alle eeuwen en overal ter wereld heeft zich daarin herkend.
Deze 12 artikelen zijn als volgt:
1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde
2. en in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Heer
3. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria
4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle
5. ten derde dage weer opgestaan uit de doden
6. opgevaren naar de hemel, zittend aan de rechterhand van God, de almachtige Vader
7. vanwaar hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden
8. Ik geloof in de Heilige Geest.
9. Ik geloof één heilige, algemene kerk, de gemeenschap der heiligen
10. de vergeving der zonden
11. de opstanding van de doden
12. en het eeuwige leven

Christen word je door je leven aan Jezus Christus te geven, hem te erkennen als Heer en Redder in je leven. Dat is dus allereerst een persoonlijke zaak tussen God en jou. Het gaat om een vernieuwing van het hart en van het leven. De Heer Jezus spreekt van wedergeboorte, dat wil zeggen opnieuw geboren worden. ‘Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien' (Johannes 3:3).

Christen-worden is eigenlijk ontdekken dat niet jij voor God kiest, maar dat God voor jou heeft gekozen. Je kunt je open stellen voor die ontdekking door de Bijbel te lezen en eenvoudig in gebed aan God te vragen zich aan je te openbaren.

Wie God zo leert kennen en de rijkdom van het leven met hem ervaart, wil dat ook kenbaar maken. ‘Waar het hart vol van is, stroomt de mond van over.'

Christen-zijn doe je niet in je eentje. Je beleeft je geloof samen met anderen. Daarom wordt iemand die christen wordt, opgenomen in de christengemeenschap, de kerk. Daar belijdt hij (of zij) zijn geloof en wordt gedoopt.

Omdat christenen geloven dat God, die ook beleden wordt als de Schepper en de Almachtige, als een Vader voor ons zorgt. Hij, de Schepper van hemel en aarde wil met ons als zijn kinderen omgaan. ‘U, HEER, bent onze vader', zegt de profeet Jesaja herhaaldelijk (Jesaja 63:16 en 64:8). Zijn almacht wordt verbonden met zijn liefde en nabijheid en zijn zorg voor mensen. Bij Hem is macht in goede handen omdat hij het beste met ons voor heeft. Jesaja 57:15 zegt dat God, die hoog is en verheven, die troont in eeuwigheid - heilig is zijn naam, ook de God is die woont bij hen die verslagen en onaanzienlijk zijn.
Christenen geloven in één God. Zoals ook Jezus zelf zei: ‘Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige!' (Deuteronomium 6:4). Vervolgens wordt er opgeroepen om God lief te hebben met geheel het hart en de ziel en het verstand en met alle kracht. Met de woorden van de Bijbel belijden christenen ook dat God zich geopenbaard heeft als Vader, Zoon en Geest (Matteüs 28:19). Daarin wordt iets te kennen gegeven van de rijkdom die er in God is en hoe hij voor mensen wil zijn. Als een Vader die zorgt voor zijn kinderen, als de Zoon, Jezus Christus, in wie hij tot mensen is gekomen en als de Geest, die onder ons woont en in ons werkt. Dit mysterie kan nooit op simpele wijze worden verklaard. Wie zou God kunnen verklaren als het al onmogelijk is om de groeikracht van een bloemenzaadje of een menselijk embryo te verklaren?
Vaak zijn er vergelijkingen gemaakt bij het spreken over God. Bijvoorbeeld: Gods Woord en zijn Geest zijn onafscheidelijk één met God, zo goed als de zon met haar stralen en warmte één zon zijn en geen drie zonnen (Timotheüs I aan kalief Al Mahdi in de 8e eeuw), of: iemand kan tegelijk zoon en vader en echtgenoot zijn terwijl het toch om één en dezelfde man gaat. Ook al gebruikt men wel eens de term drie-eenheid, het blijft gaan om het geloof in één God en geen drie goden.
Jezus zelf heeft gezegd: ‘de Vader en ik zijn één' (Johannes 10:30) en: ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien' (Johannes 14:9).
Christelijk geloof is een relatie met God door Jezus Christus. Hij staat centraal. Christenen bidden in de naam van Jezus. In veel liederen en gebeden wordt hij bezongen en aangeroepen. Als christenen het over God hebben, hebben zij het ook over Jezus. Zij geloven dat God zelf in hem tot mensen is gekomen en mens is geworden. ‘Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader' (Johannes 1:14). ‘Maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon' (Hebreeën 1:2). Hij is ‘sprekend God', het beeld van de onzichtbare God (Kol.1:15), of met andere woorden, Immanuël, dat is God met ons (Matteüs 1:23). Jezus is dus meer dan een profeet.
God is en blijft God. Hij is de Schepper en Onderhouder van alles en zijn Vaderlijke zorg voor de schepping en voor de mens hielden niet op toen hij op aarde kwam. Zijn almacht werd er niet door ingeperkt. Hij openbaarde juist zijn macht door aan de mens gelijk te worden en zelfs de weg van het kruis te gaan. We hebben het dan over Jezus, werkelijk God en werkelijk mens. Niet 50% God en 50% mens, maar ten volle God en helemaal mens. Vanuit zijn grote liefde gebruikte hij zijn macht om mensen ‘te zoeken en te redden'.
In de Bijbel staat de gelijkenis van ‘de verloren zoon', of beter van ‘de liefhebbende vader'. Jezus vertelde die gelijkenis om de verlorenheid van de mens te laten zien, maar ook om duidelijk te maken wie de hemelse Vader is en hoe hij reageert. De handelwijze van zijn eigenwijze en ondankbare zoon betekent niet dat de vader geen vader meer is. De titel vader is ‘onveranderlijk'. Als hij met opgetrokken mantel zijn zoon tegemoet snelt, verliest hij zijn vaderlijke waardigheid. Maar hij blijft de vader. Het tegemoet snellen van zijn zoon is juist een uiting van zijn vaderschap. Zó is ook God onveranderlijk God, ook als Hij de hemelse heerlijkheid verlaat en tot zijn mensenkinderen komt. God kon en wilde in Jezus een Vriend van mensen zijn.
Hij was stadhouder in de tijd van de Heer Jezus. We zouden hem al lang vergeten zijn als hij niet met Jezus Christus te maken had gehad. Christenen willen benadrukken dat Jezus toen (in de tijd van Pilatus, onder zijn bestuur) en daar (in Jeruzalem) zijn kruis op zich genomen heeft en zijn leven heeft gegeven. Het was niet een schijngebeuren of een mooie gedachte, maar werkelijkheid. Vandaar dat de naam van Pilatus in de 12 artikelen van het christelijke geloof is opgenomen en wekelijks in veel kerken uitgesproken wordt. De Bijbel noemt veel namen van personen en plaatsen om het gebeuren te verankeren in de geschiedenis: koning Herodes de Grote en Herodes Antipas, priester Kajafas en Annas, keizer Augustus, Betlehem, Nazaret, Betanië (het tegenwoordige al-‘Azariya), Galilea, Tiberias, Jeruzalem, Getsemane, Golgota, enz.
Christenen zijn niet optimistisch gestemd over de natuurlijke goedheid van de mens. Zij geloven dat de zonde diep heeft ingegrepen in het leven van ieder mens, waardoor geen mens kan zeggen dat hij of zij rechtvaardig is tegenover God. God is heilig en kan geen enkele zonde dulden. Het loon van de zonde is de dood, zegt God in zijn Woord. Omdat mensen zichzelf niet kunnen verlossen, hebben zij hulp van de Andere kant nodig. Het is God zelf die een weg heeft geopend. Hij is de Schepper en de Herschepper. Wat door de zondeval van de mens is afgebroken, heeft hij weer hersteld. Dat kon niet zomaar met een gebaar van ‘zand erover', vergeven en vergeten. Er moest een prijs voor betaald worden, namelijk ‘het kostbare bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus' (1 Petrus 1:19). Het kruis van Jezus zegt ons dus ook iets over de mens en zijn miserabele situatie. Het kruis rekent af met onze eigen gerechtigheid en vestigt onze hoop op de gerechtigheid die door Jezus Christus is verworven. Jezus zei: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven' (Johannes 14:6). Niet zozeer een weg die hij wijst om te gaan. Nee, hij is de Weg. In hem heeft God een weg voor ons geopend.
Het is niet alleen een overtreden van regels, maar vooral ‘doel missen'. Het doel dat God met mensen heeft. Zijn doel met ons leven was dat wij hem zouden liefhebben en dienen en daarmee hem zouden eren. Maar daarin falen wij steeds. In hoofdstuk 3 van het eerste boek van de Bijbel (Genesis) staat beschreven hoe de eerste mensen, Adam en Eva, in zonde vielen. Hun zonde werkte door in de generaties. Dat zie je op alle niveaus: landen voeren oorlogen met elkaar, in veel samenlevingen heerst onrecht, stammen vechten vetes uit, families hebben ruzie, personen haten elkaar. We moeten vervolgens niet alleen denken aan doden en stelen, dingen die we fout doen, maar ook de dingen die we niet doen en wel behoren te doen. Vrede is niet alleen afwezigheid van oorlog. En niet alleen tussen mensen onderling is er veel mis, ook in ieders eigen leven is er veel dat niet op orde is. Wie kan zeggen God volkomen te gehoorzamen? Het zijn onze eigen zonden (ongerechtigheden) die als een muur tussen God en ons in staan (Jesaja 59:2). Zonde is dus niet een optelsom van misstappen of slechts een struikelen of vergeten. De Bijbel legt ‘de vinger op de wonde' door te constateren dat wij allen dood waren door de misstappen en zonden, ons tegen God verzet hebben, onze zelfzuchtige verlangens volgden en van nature bloot stonden aan Gods toorn, net als ieder ander (zie Efeziërs 2:1-3).
Wie dood is heeft weinig in te brengen. De onmacht om zichzelf van zonde en dood te verlossen hebben veel christenen beleefd. Er is er één die dat wel kan: Jezus Christus. Hij overwon de zonde en de dood. In Hem is er nieuw leven.
Dat zou wel heel wonderlijk zijn. Wie werkelijk ervaren heeft wat God heeft gedaan, zal erdoor veranderen. Wie zijn liefde beleeft, beantwoordt die liefde met wederliefde en zal proberen als kind van Hem te leven en zijn geboden uit dankbaarheid te doen. Er is een mooi verhaal om dat duidelijk te maken.
‘In een dorp werden enkele jongens gearresteerd omdat ze gokten, wat streng verboden was. Een paar jongens hadden rijke ouders; zij konden de boete gemakkelijk betalen, zodat die jongens niet in de gevangenis kwamen. Maar één jongen ging de gevangenis in. Zijn moeder was een arme weduwe. Toen is die moeder gaan werken. Ze moest helpen bij het aanleggen van een weg. Haar handen waren elke dag bebloed omdat zij zware stenen moest sjouwen. Maar zij verdiende daarmee het geld om haar zoon los te kopen uit de gevangenis. Toen deze jongen weer vrij was, ontmoette hij zijn oude vrienden die hem uitnodigden weer te gokken. Maar hij zei: ‘Dat kan ik nooit meer doen. Mijn vrijheid is duur gekocht. Het heeft het bloed in de handen van mijn moeder gekost...'
Misschien moeten we eerst nagaan wat we bedoelen met ‘geloven in'. Voor christenen betekent ‘geloven in Jezus' je toevertrouwen aan Jezus en je leven laten leiden door Hem. Dus meer dan erkennen dat hij eens als boodschapper van God optrad in het Palestina van het begin van de christelijke jaartelling. Ten tweede is Jezus voor christenen de Gekruisigde en Opgestane zoals de Bijbel hem beschrijft. Wie moslims vraagt of zij geloven in en zich toevertrouwen aan de Heer Jezus Christus, de Gekruisigde en Opgestane, krijgt waarschijnlijk een ontkennend antwoord.
Omgekeerd is dat ook het geval bij de vraag of christenen geloven in de profeet Mohammed. Een christen erkent dat Mohammed aan het eind van de zesde eeuw en het begin van de zevende eeuw heeft geleefd in de steden Mekka en Medina en hun omgeving. Veel christenen hebben ook respect voor de wijze waarop hij onrecht bestreed en opkwam voor armen en zwakken. Maar een christen gelooft niet in Mohammed zoals een moslim in hem gelooft. Richtsnoer voor zijn leven zijn niet de koran en de soenna van Mohammed (Mohammeds voorbeeld, vastgelegd in de boeken met tradities van hem). Het erkennen van deze verschillen is wel zo eerlijk en hoeft geen belemmering te zijn om respectvol met elkaar om te gaan.
Evenals joden en moslims geloven christenen dat de schepping een begin en een doel, een eindbestemming, heeft. De geschiedenis is lineair en geen eeuwig rondwentelend rad. God is de Schepper en Hij is ook degene die zal oordelen op de Laatste Dag. De Bijbel zegt daar veel over, hoewel er geen precieze details over het hoe en wat worden gegeven. Vaak geeft de Bijbel beeldrijk, in gelijkenissen, weer waar het om gaat, met de oproep om er in je leven rekening mee te houden. ‘Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.' (Matteüs 24:42). Ook vertelde Jezus de gelijkenis van de schapen en de bokken om duidelijk te maken hoe hij zal oordelen. Hij wilde mensen daarmee aansporen barmhartig te zijn en op te komen voor de zwakken.
Christenen geloven dat God het oordeel in handen heeft gegeven van Jezus Christus. Voor wie op Hem vertrouwt is de Rechter ook de Redder. De Bijbel toont aan dat het oordeel in diepe zin al heeft plaatsgevonden, namelijk toen Jezus Christus zijn leven gaf aan het kruishout. Daar en toen zijn de satan, de dood en de zonde overwonnen. Wie in geloof op Jezus ziet, is behouden en heeft eeuwig leven.
Christenen geloven in God, maar houding er terdege rekening mee dat er ook een tegenstander van God is, een satan (sjaitaan). Deze kan zich voordien als een engel van het licht (2 Korintiërs 11:14), dus bedrieglijk en gevaarlijk. De satan kan boeien, op twee manieren: boeiend en aantrekkelijk zijn, maar ook boeiend in de zin van je binden, in een valstrik lokken. Zijn doel is altijd om mensen van God en het geloof in Hem weg te trekken. Hij wordt ook wel duivel (iblies) genoemd, in het Grieks diabolos dat zoiets betekent als ‘dooreenwerper'. De satan probeert Gods mooie scheppingswerk te bederven, van Gods kosmos (letterlijk: ‘sieraad') chaos te maken.
De Bijbel spreekt behalve van een satan ook van demonen. Er is een zichtbare wereld en een onzichtbare met machten en krachten waar we rekening mee dienen te houden. Ook Jezus werd tegengewerkt door demonische machten en zelfs beproefd door de duivel. Maar de duivel en demonen moesten wijken voor zijn macht. Tenslotte heeft hij, juist door zijn verzoenend lijden en sterven, de overwinning over hen behaald.
Het staat in Matteüs 25 vanaf vers 31.
‘Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon. Dan zullen alle volken voor hem worden samengebracht en zal hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; de schapen zal hij rechts van zich plaatsen, de bokken links. Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: ‘Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.' Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: ‘Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?' En de koning zal hun antwoorden: ‘Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.''
Voor hen die niet hebben omgezien naar de naaste, geldt het tegendeel. Zij worden vervloekt.
Er zijn inderdaad veel overeenkomsten, maar ook diepgaande verschillen. In de Bijbel is het oordeel geen optelsom van verkeerde en goede daden waarbij een weegschaal gebruikt wordt. De hemel is niet een beloning voor vromen en de hel een bestraffing voor slechte mensen. De hemel of het paradijs is het mogen zijn bij de hemelse Vader. Daar is het goed. De hel is zo verschrikkelijk omdat de barmhartige God daar zelf niet is. Wie redding van zichzelf en van zijn goedheid verwacht, heeft God eigenlijk niet nodig. Die kan zichzelf redden. Maar wie de redding in geloof van God verwacht, ontdekt dat hij altijd al met open armen heeft klaargestaan. Bij hem mag je komen zoals je bent. De oordeelsdag is voor hen die het van God verwachten geen dag van dreiging, maar een dag waarnaar zij uit kunnen zien, omdat het dan echt goed zal zijn. Het oordeel is gegeven aan Jezus Christus, de bemiddelaar. Hij heeft door zijn lijden en dood mensen verzoend met God, de twee partijen bij elkaar gebracht. Dat betekent het woord bemiddelaar, in het Grieks mesitès, iemand die in het midden, tussen de partijen in, staat. 1 Timoteüs 2:5: Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen. Hij treedt voor ons op en accepteert ons, niet op basis van onze vroomheid en goede werken, maar op basis van het werk dat hij heeft volbracht.'
Als christenen zich gedragen als zelfverzekerde mensen die zelfvoldaan het oordeel tegemoet zien en als het ware op hun lauweren kunnen rusten, dan zit het grondig mis. Want verlost zijn leidt - als het goed is - niet tot passiviteit of hoogmoed. Wie Gods verlossing en genade ervaart zal zich ervoor inzetten om behalve God ook zijn naaste lief te hebben. Wie uit genade leeft zal zich ook niet beter voelen dan anderen en op hen neerkijken, maar juist bewogen zijn met het lot van anderen. Genade maakt nederig en mild.
Wie zegt dat hij of zij een kind van God is, zegt dat niet omdat hij dat verdient of er recht op heeft, maar op basis van het offer van Jezus Christus. En God is trouw aan wat hij beloofd heeft. Op hem kunnen we aan. Hij zal op de Laatste Dag niet ineens anders zijn dan hij zich in het verleden heeft doen kennen. ‘Hij die u roept, is trouw. Hij houdt zijn woord' (1 Tessalonicenzen 5:24). ‘God, die ons die beloften deed, is betrouwbaar' (Hebreeën 10:23).
Kenmerkend voor het christelijke geloof is de vrijheid. Dat wil niet zeggen dat je er maar op raak kunt leven en ongebonden bent. Christen-zijn is een relatie hebben met de Heer Jezus Christus. Het leven van een christen wordt door Hem bepaald en ingericht. En juist door de band met Hem is er ware vrijheid. Wie denkt vrij te zijn als hij van alles en nog wat mag doen, zal ontdekken dat hij verstrikt raakt in een web van zonde. De satan kan boeien in twee opzichten. Je kunt het boeiend en aantrekkelijk vinden wat hij je voorhoudt. Maar uiteindelijk zal hij je boeien, je ketenen, zodat je geen kant meer uit kunt. Als je alcohol ‘zuipt' met de gedachte dat je immers vrij bent en dat alles moet kunnen, zul je merken dat er een omslag komt: niet jij beheerst nog de drank, maar de drank is jou gaan beheersen.
Christenen houden zich aan regels. De Bijbel noemt er veel. Er zijn de tien leefregels (geboden) die God aan Mozes en het volk Israël gaf. En er zijn de leefregels die Jezus in de zogenaamde Bergrede aan zijn discipelen gaf. Ook Paulus heeft regels gegeven voor het christelijke leven. Zij functioneren pas goed in de relatie met Jezus Christus.
God gaf op de berg Sinaï aan Mozes en zijn volk de volgende leefregels, voorafgegaan door de woorden: ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.' Ze staan in hoofdstuk 20 van het boek Exodus en zijn hier ingekort weergegeven.
1. Vereer naast mij geen andere goden.
2. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij...
3. Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
4. Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken...
5. Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
6. Pleeg geen moord.
7. Pleeg geen overspel.
8. Steel niet.
9. Leg over een ander geen vals getuigenis af.
10. Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.
Jahweh is de naam van God (Elohim). We lezen daarover in het boek Exodus als Mozes (Moesa) bij een brandende braamstruik staat. Mozes ziet er tegenop om leider voor zijn volk te zijn. Hij vindt zijn taak te zwaar. God bemoedigt hem dan door te verzekeren dat Hij met hem zal zijn. ‘Ik ben immers met u', zegt God, en daarna: ‘Ik ben die Ik ben'. Van die woorden is de naam Jahweh afgeleid, of eigenlijk, als je de klinkers zoals in de grondtekst weglaat, JHWH. Joden zullen de naam niet weergeven of op de lippen nemen. Zij spreken van Ha Sjem (de naam), Ha Olam (de Eeuwige) of Adonai (Heer). Christenen geven in de Bijbel de naam veelal weer met HEER of HERE, dus met hoofdletters ter onderscheiding van de titel Heer.
De Bergrede vinden we o.a. in het evangelie naar Matteüs hoofdstuk 5 tot 7. In het eerste vers lezen we dat Jezus de berg opging en ging zitten om zijn discipelen te leren. Hij vraagt hun om ‘een extra mijl te gaan': als iemand je dwingt om één kilometer op te trekken, loop dan twee kilometer met hem mee. Doe ‘meer dan het gewone'. Jezus zei de bekende woorden: ‘U hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar ik zeg u: verzet u niet tegen wie u kwaad doet. Als iemand u op de rechterwang slaat, draai hem dan ook de linkerwang toe.' In de Bergrede staat ook het gebed dat Jezus zijn discipelen leerde: het Onze Vader. Het zijn verrassende, radicale woorden die in veel opzichten de wereld op de kop zetten. Jezus prijst hen gelukkig die verdriet hebben, want God zal hen troosten. Gelukkig (of zalig) zij die vervolgd worden omdat ze Gods wil doen: voor hen is het hemelse koninkrijk. Aan het slot vertelt Jezus een gelijkenis: wie de woorden van Jezus hoort en ze doet zal lijken op een man die zijn huis op een rots bouwde. Als je zijn woorden niet doet, bouw je op zand.
Het koninkrijk van God (of het koninkrijk der hemelen) is een centraal thema in het leven en het onderwijs van Jezus. Hij zegt (Lucas 4:43): ‘Ik moet het koninkrijk van God ook in andere steden bekendmaken, want daarvoor heeft God mij gezonden.' Bij het koninkrijk van God moeten we dus niet allereerst denken aan een gebied waarover Hij regeert, maar aan zijn heerschappij over mensen.
In de psalmen en profetische boeken van het Oude Testament lezen we voortdurend over het koningschap van God. ‘De HEER is koning tot in eeuwigheid', zegt de psalmdichter. Dit koningschap heeft voor christenen gestalte gekregen in Jezus, de langverwachte Messias (in het Grieks Christus = Gezalfde) van wie de profeten in het Oude Testament hebben gesproken. In hem is het koninkrijk van God dichtbij gekomen. Jezus verkondigt dus niet alleen de komst van Gods rijk, maar belichaamt het met heel zijn optreden: in zijn genezingen, in de wonderen, in de uitwerping van demonen, in zijn macht over dood en satan. De wonderen die Jezus deed, zijn een teken van de doorbraak van dit rijk. De satan ìs door hem beslissend verslagen. De koningsheerschappij van Jezus wordt beleefd in zijn gemeente; hij is het Hoofd van de Kerk. Zijn heerschappij is niet alleen over de kerk, maar ook over heel de schepping. Hij zei tot zijn discipelen: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde' (Matteüs 28:18). In de wereld is dit koninkrijk van vrede en goedheid nog verborgen. Straks wordt het zichtbaar voor allen.
In het Nieuwe Testament is naast de evangeliën ruime aandacht voor de brieven van Paulus waarin hij onder andere allerlei praktische aanwijzingen voor het christelijke leven geeft. Een voorbeeld van deze leefregels vinden we in zijn brief aan de Romeinen (hoofdstuk 12):
‘Laat uw liefde oprecht zijn.
Verafschuw het kwaad en wees het goede toegedaan.
Heb elkaar lief met de innige liefde van broeders en zusters
en acht de ander hoger dan uzelf.
Laat uw enthousiasme niet bekoelen, maar laat u aanvuren door de Geest
en dien de Heer.
Wees verheugd door de hoop die u hebt,
wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt,
en bid onophoudelijk.
Bekommer u om de noden van de heiligen en wees gastvrij.
Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet.
Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.
Wees eensgezind; wees niet hoogmoedig, maar zet uzelf aan tot bescheidenheid.
Ga niet af op uw eigen inzicht.
Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen.
Stel, voorzover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven.
Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn,
want er staat geschreven dat de Heer zegt: ‘Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden.'
Maar ‘als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten,
als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken.
Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd'.
Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.'
Als een christen werkelijk leeft zoals Christus het bedoelt, dan wordt dat christelijke leven zichtbaar in zijn of haar houding, daden en woorden. Wie Christus volgt zal ook het verlangen hebben te wijzen op zijn redder en Heer en het offer dat hij bracht. Jezus Christus heeft zijn discipelen uitgezonden om een boodschap van verlossing en vrede te verkondigen. Zoals de hemelse Vader Jezus in de wereld gezonden heeft, zo heeft Jezus zijn discipelen in de wereld gezonden (Johannes 17: 18). Niet om te veroordelen, maar om te redden. Christenen zijn met dat doel in de wereld gezonden. Zending of missie hoort bij het christelijke geloof. De wijze waarop dat gebeurt, is wel van groot belang. Als dat niet gebeurt in de geest en met de bedoeling van Jezus, dan schaadt dat de goede naam van de kerk en, belangrijker nog, de naam van Jezus Christus.
Inderdaad is de Bijbel een bundeling van boeken, 66 in totaal. Het woord ‘bijbel' komt van het Griekse biblia, dat boeken betekent. Wat christenen het Oude Testament noemen is feitelijk het heilige boek van de joden. Het Nieuwe Testament was er nog niet toen Jezus optrad. Hij sprak van ‘de wet van Mozes en de profeten en de psalmen' (Lucas 24:44); dat waren de Schriften die hij kende. Het Nieuwe Testament ontstond binnen 100 jaar na Christus. Oude en Nieuwe Testament vormen samen de Bijbel. Het Nieuwe Testament begint onmiddellijk met het verhaal van Jezus. Jezus trad op in de joodse wereld, was een joods jongetje en werd later een joodse rabbi. Dus de joodse context is sterk aanwezig. Tegelijk maakt het Nieuwe Testament duidelijk dat hij meer is dan een joods jongetje of een rabbi of een profeet. Hij is de langverwachte Messias waarvan de profeten in het Oude Testament al spraken. Christenen geloven, anders dan de joden, dat de profetieën van het Oude Testament in hem vervuld zijn.
Gewoon in hun moedertaal, want de Bijbel is vertaald in veel talen en dialecten en er is geen voorschrift om de Bijbel in één bepaalde taal te lezen. De oorspronkelijke talen van de Bijbel zijn het Hebreeuws (het Oude Testament, met als uitzondering enkele passages in het Aramees) en het Grieks (het Nieuwe Testament). Het is een groot voordeel als men de teksten in deze talen kan lezen, maar aangezien niet iedereen de mogelijkheid of gelegenheid heeft studie van deze talen te maken, zijn christenen blij met de vele goede vertalingen van de Bijbel. Er zijn erg letterlijke vertalingen die dicht bij de grondtekst blijven en meer begrijpelijke vertalingen die de boodschap van Gods Woord willen duidelijk maken in eenvoudige taal. Zo hebben de verschillende vertalingen elk hun eigen waarde en kracht. De bijbelgenootschappen zien het als hun taak om de Bijbel in zoveel mogelijk talen vertaald te hebben en ter beschikking te stellen aan iedereen. Direct al bij het ontstaan van de kerk (met Pinksteren) werd duidelijk dat God tot mensen komt, met zijn Woord, in ieders taal.
Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium (wel ‘de vijf boeken van Mozes' genoemd).
Jozua, Rechters, Ruth
1 en 2 Samuël, 1 en 2 Koningen, 1 en 2 Kronieken
Ezra, Nehemia, Ester, Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied
Profetenboeken: Jesaja, Jeremia, Klaagliederen van Jeremia, Ezechiël
Kleine profetenboeken: Daniël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi
De vier evangeliën: Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes
Handelingen der Apostelen
Brieven van Paulus: Romeinen, 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, 1 en 2 Tessalonicenzen, 1 en 2 Timoteüs, Titus, Filemon, Hebreeën
Brieven van Jakobus, Petrus (2), Johannes (3), Judas
Openbaring van Johannes
Het christendom erkent 66 boeken als canoniek, d.w.z. als gezaghebbend. De rooms-katholieke kerk heeft daarnaast ook een aantal boeken in de Bijbel opgenomen die deuterocanoniek zijn, ook wel apocrief genoemd. Zij hebben niet het gezag van de canonieke boeken maar worden wel als waardevol gezien. Het betreft de boeken Judit, de wijsheid van Salomo, Tobit, de wijsheid van Jezus Sirach (niet Jezus Christus), Baruch, 1 en 2 Makkabeeën, het gebed van Manasse en de Griekse versies van Ester en Daniël. Deze boeken zijn uit de oudtestamentische tijd. Er zijn ook apocriefe evangeliën.
Het Nieuwe Testament begint met de evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, vier boeken die het verhaal van Jezus vertellen. Ieder geeft weer wat Jezus gezegd en gedaan heeft. Tegelijk gaat het om het ene evangelie, de boodschap van Jezus Christus. Het Griekse woord evangelie betekent letterlijk ‘goed nieuws'. Het gaat dus in de Bijbel om het goede nieuws van Jezus Christus dat de wereld ingaat. Soms is het woord een synoniem voor ‘de Bijbel' of ‘het Nieuwe Testament', in het Arabisch bekend als indjiel. Want niet alleen de evangeliën vertellen het goede nieuws van Jezus Christus, maar ook de andere geschriften van het Nieuwe Testament zoals Handelingen, de brieven (de meeste van Paulus) en Openbaring.
Als God spreekt maakt hij gebruik van mensen met hun menselijke mogelijkheden. In 1 Petrus 1:21 staat: ‘Mensen die namens God spraken werden daartoe altijd gedreven door de heilige Geest.' Vandaar dat in de Bijbel de menselijke kant zichtbaar is. Het gaat inderdaad om geschiedkundige boeken, verslagen, brieven, etc. Maar tegelijk komt God hierin als de Sprekende tot ons en zeggen we dat de Bijbel zijn Woord is. Het boek is honderd procent Gods Woord en honderd procent mensenwoord. Wie dat wil ontdekken moet zich daarvoor openstellen met een gebed in het hart of God door zijn Geest zelf tot hem of haar wil spreken.
Wie de geschiedenis van het ontstaan van de Bijbel bestudeert, ontdekt dat de Bijbel betrouwbaar is overgeleverd. Oude manuscripten bevestigen de echtheid van de Bijbel. Ook al zijn er veel manuscripten met kleine tekstkritische variaties, nergens gaat het om inhoudelijke tegenstrijdigheden die de integriteit van het overgeleverde aantasten.
Wie beweert dat joden en christenen zelf hun geschriften vervalst hebben, zegt daarmee dat God zelf niet bij machte zou zijn zijn Woord te bewaren. Jezus zei: ‘Gemakkelijker zouden hemel en aarde vergaan, dan dat er van de wet (= de schrift) één tittel (= klein letterteken) zou vallen' (Lucas 16:17).
Er is geen boek dat Jezus heeft geschreven. Het onderwijs dat hij gaf, de gelijkenissen die hij vertelde, de genezingen die hij verrichtte en de wonderen die deed, zijn opgetekend door de vier evangelisten. Met de indjiel van Jezus wordt vaak het Nieuwe Testament bedoeld, in het bijzonder de eerste vier boeken, waarin al deze woorden en handelingen van Jezus staan beschreven. Ook lezen we er uitvoerig over zijn geboorte en aan het slot over zijn weg naar het kruis, zijn sterven en de opstanding uit de dood.
Jezus kende de Schriften, dat wil zeggen het Oude Testament. Dat was voor Jezus en de evangelisten hun Bijbel. Hij leefde uit de Schriften en, belangrijker, hij was gekomen om die te ‘vervullen'. De vele profetieën, over een komende Messias hadden op hem betrekking en zijn in hem vervuld.
Het boek kan gezien worden als een vervolg op het evangelie naar de beschrijving van Lucas. Ook het boek Handelingen is geschreven door de arts Lucas. Van de evangelisten is hij de enige niet-Jood. Hij verhaalt van het werk van Jezus Christus, dat voortgezet wordt door zijn discipelen en apostelen. Het boek Handelingen begint met de opdracht om van Hem te getuigen die Jezus aan zijn apostelen gaf vlak voor zijn hemelvaart,. Vervolgens gaat het over de verbreiding van het evangelie van Jeruzalem tot aan Rome, de hoofdstad van het Romeinse imperium, het toenmalige wereldrijk. Er wordt beschreven hoe de eerste christengemeenten ontstonden in het Midden-Oosten, Klein-Azië (het huidige Turkije) en Europa.
Nee. Wie de evangeliën leest en vergelijkt met de brieven van Paulus ontdekt daarin juist een grote mate van overeenstemming. Je merkt dat als je bijvoorbeeld het geciteerde gedeelte bij vraag 38 leest (uit zijn brief aan de Romeinen). Paulus heeft een hartstocht gehad om Jezus bekend te maken zoals hij werkelijk was. Hij vertolkte de betekenis van kruis en opstanding voor ons heil. Hij deed wat Jezus Christus geboden had: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb' (Matteüs 28:19).
Hij was bereid daarvoor te lijden, zelfs gedood te worden. Hij droeg de littekenen van Jezus in zijn lichaam (Galaten 6:17). Hij die eerst een vervolger was van de christelijke gemeente, zei later: ‘Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus - de gekruisigde.'
Dus Paulus was niet de vervalser van de boodschap van Jezus zoals wel eens beweerd wordt. Ook niet de man die de leer van de drie-eenheid ingevoerd zou hebben en Jezus goddelijk gemaakt zou hebben. Het woord drie-eenheid komt trouwens in de hele Bijbel niet voor, ook niet bij Paulus. Christenen baseren het woord op het leven en de woorden van Jezus zelf, en willen met het woord tot uitdrukking brengen dat God zich zo heeft geopenbaard, als Vader, Zoon en Geest.
De apostel Johannes beschrijft in de vorm van visioenen wat er gebeurde en wat er zou gaan gebeuren. De eerste verzen zeggen: ‘Openbaring van Jezus Christus, die hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet. Hij heeft zijn engel deze openbaring laten meedelen aan zijn dienaar Johannes. Johannes maakt bekend wat God gesproken heeft en waarvan Jezus Christus heeft getuigd; dit heeft hij allemaal gezien.'
Het boek wil de christenen, die onder grote moeilijkheden en druk leefden, bemoedigen en troosten. Het boek sluit af met een gebed om de komst van de Heer Jezus.
De manier waarop christenen met de Bijbel omgaan verschilt sterk. In veel (vooral oosterse) kerken is er diep respect voor het boek en dat is te merken aan de manier waarop het boek behandeld wordt en hoe er uit gelezen wordt. Anderen (vooral in westerse kerken) zien het woord van God als een studieboek en werkboek. Het gaat hen niet om de letter, maar om de inhoud en om de boodschap die er in doorgegeven wordt. Onderstrepen kan helpen om teksten snel terug te vinden, er studie van te maken, er aandacht op te vestigen en in herinnering te brengen als je er in het dagelijkse leven rekening mee wilt houden.
Kerken zijn daarin nogal verschillend. Maar in veel gereformeerde kerken ziet een dienst (men zegt wel de liturgie) er als volgt uit:
- De dominee spreekt de gemeente toe met een groet en votum [Het Latijnse woord voor toewijding (aan God)]
- er wordt gezongen
- de tien geboden worden gelezen (in de morgendienst, terwijl in de middagdienst meestal de geloofsbelijdenis wordt uitgesproken of gezongen).
- er volgt een schriftlezing
- er volgt een preek waarin het tekstgedeelte wordt uitgelegd en toegepast op onze situatie
- er wordt gebeden
- er wordt geld ingezameld (gecollecteerd)
- de gemeente krijgt de zegen mee
Soms worden mensen gedoopt en is er avondmaal. Veel kerken hebben een morgendienst en een avonddienst. Ook de kinderen horen er bij, maar vaak gaan zij vóór de preek naar een aparte ruimte voor een dienst die op hen is afgestemd (een kindernevendienst).

Hij begint met votum en groet (met de woorden van Psalm 124:8 en Galaten 1:3):
‘Onze hulp is in de naam van de HERE die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen de werken zijner handen.
Genade zijn u en vrede van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus. Amen.'
Aan het eind van een dienst spreekt de dominee een zegenbede uit waarbij hij zijn handen opheft en uitspreidt over de gemeente om met dit gebaar Gods zegen kracht bij te zetten, een zegen die meer is dan een gebed of een wens. Het is een concrete heilzame kracht van God die leven geeft en leven sterkt.
De woorden die de dominee uitspreekt komen uit 2 Korintiërs 13:13:
‘De genade van de Heer Jezus Christus
en de liefde van God
en de gemeenschap van de Heilige Geest
zij met u allen. Amen.'
Of uit Numeri 6:24-26:
‘De HERE zegene en behoede u.
De HERE doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig.
De HERE verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Amen.'

We hebben bij deze vraag de oude formuleringen gebruikt. De zegen van Numeri 6 luidt in de nieuwe bijbelvertaling (NBV): ‘Moge de HEER u zegenen en u beschermen, moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.'

Op doordeweekse dagen zijn er allerlei activiteiten in het kerkgebouw, meest 's avonds. Er zijn bijbelstudiekringen, jeugdclubs, vergaderingen van de kerkenraad en allerlei commissies, enzovoort. De jeugd van de middelbare schoolleeftijd krijgt eenmaal per week een uur catechisatie. Dikwijls komen de mensen van de kerk door de week ook thuis bij elkaar voor diverse activiteiten.
Het woord ‘kerk' is afgeleid van het Griekse woord kuriakè, dat ‘van de Heer' betekent. De ‘Heer' (in het Grieks kurios) is de vertaling van de Godsnaam JHWH. Maar in het Nieuwe Testament wordt de titel ook gebruikt voor de Heer of Here Jezus, die door christenen erkend wordt als hun Heer en Meester. Christenen belijden dat zij Jezus toebehoren, Hij die voor hen stierf aan het kruis en met zijn bloed hen heeft losgekocht uit de macht van de duivel. Zij zijn, zoals Paulus het verwoordt in Galaten 1:10, Abdel-Masieh, dienaren van Christus.
Belijden dat Jezus de kurios is, betekende in die tijd gevaar voor eigen leven. Alleen de keizer mocht die titel dragen. Wie Jezus als Heer beleed, liep kans voor de leeuwen gegooid te worden.
De kerk heet ook wel ‘het lichaam van Christus'. De kerk is het lichaam. De Heer Jezus is het hoofd van de kerk.
We treffen wel beelden aan in rooms-katholieke kerken, zoals van Maria en van Jezus, vaak als kind in de armen van Maria of als de lijdende mens hangend aan een kruis (crucifix). In protestantse kerken tref je deze beelden gewoonlijk niet aan en ook geen beelden van heiligen.
Wel vind je er vaak allerlei symbolen zoals een kruis (leeg, want Jezus is opgestaan), een vis, een lam en een schip. Ook zie je wel de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet, de ‘alfa en omega', doelend op Jezus Christus (Openbaringen 22:13).
De Bijbel zegt dat God troont op de lofzangen van Israël (Psalm 22:4). Ook staat er dat we God kunnen danken en grootmaken met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Efeziërs 5:19). In de Bijbel is een soort gebedenboek opgenomen, 150 psalmen waarmee de mens zijn vreugde maar ook zijn verdriet kan uiten naar God toe. Er zijn jubelpsalmen met halleluja's, maar ook klaagpsalmen en boetepsalmen. De kerk heeft deze 150 psalmen berijmd en van melodieën voorzien, zodat ze ook te zingen zijn. Dat gebeurt in de kerk met de gemeentezang, vaak onder begeleiding van orgelspel, maar ook wel thuis in de gezinnen of op verenigingen.
Het orgel bleek een goed instrument om het zingen in de kerk te begeleiden. Vroeger had je overal echte pijporgels. Nederland heeft een rijke traditie op dit gebied en kent wereldbekende orgelbouwers. Tegenwoordig wordt gemeentezang ook op allerlei andere instrumenten begeleid, zoals de piano. Op zich is ieder instrument of combinatie van instrumenten goed, wanneer het de kwaliteit van het zingen ten goede komt.
Veel, vooral oude, kerken hebben klokken. Ze worden geluid om de mensen in de buurt erop te attenderen dat er een kerkdienst gaat beginnen. Ook met begrafenissen worden ze wel gebruikt. Dan is het de bedoeling de mensen tot respect te bewegen.
Veel oude kerken hebben ook een groot uurwerk op de toren. Vroeger was dit uurwerk de enige bron waaruit men kon opmaken hoe laat het was.
Christenen waren en zijn het lang niet altijd over alle zaken eens. In het verleden zijn er hierom helaas een aantal keren kerkscheuringen geweest. In de 11e eeuw kwam er een scheiding tussen de kerk van het Oosten en van het Westen. In het Westen erkende men de paus van Rome, in het Oosten niet. In de 16e eeuw vond in de kerk van het Westen de Reformatie plaats. Er kwam naast een rooms-katholieke ook een protestantse kerk. Later zijn er nog meer scheidingen gekomen door onenigheid over leerstukken als de uitverkiezing of de doop.
Tegelijkertijd hebben velen zich steeds weer ingezet om waar te maken waartoe Jezus zelf heeft opgeroepen, namelijk een ware en diepe eenheid (Johannes 17). Die eenheid wordt gevonden en beleefd in Jezus Christus die het hoofd van de kerk is. Die eenheid sluit diversiteit niet uit. Maar er is een gemeenschappelijke basis en herkenning in elkaars geloof waar het gaat om kernzaken zoals verwoord in de apostolische geloofsbelijdenis.
Zondag is de dag, dat Jezus is opgestaan uit de dood. In Marcus 16:9 staat: ‘Toen hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen hij eerst aan Maria uit Magdala.' Daarom vooral komen christenen op die dag samen. We lezen in Handelingen 20:7 dat ze bijeen waren voor ‘het breken van het brood', d.w.z. om het avondmaal te vieren.
Een kerkdienst is een open samenkomst. Iedereen is welkom. Ook een moslim dus.
Wanneer een moslim een kerkdienst bijwoont, is hij niet verplicht mee te doen. Hij kan gerust als toeschouwer aanwezig zijn. Wanneer het avondmaal wordt gevierd, mogen daaraan alleen mensen deelnemen die openlijk belijdenis van hun geloof in Jezus Christus als Gods Zoon en Redder hebben afgelegd.
Mannen en vrouwen zitten inderdaad door elkaar in de kerk. Er zijn wel landen, waar mannen en vrouwen in de kerken volgens het cultuurpatroon gescheiden zitten. En vroeger, toen de hele maatschappij ook hier meer onderverdeeld was in een mannen- en vrouwenwereld, kwam het ook in Nederland wel voor. Veelal blijven christenen in de kerk op hun stoel of in de bank zitten, ook als er gebeden wordt. Dat is dus anders dan in de moskee, waar men voor het gebed de noodzakelijke rituele bewegingen maakt en waar men wil voorkomen dat mannen door vrouwen van het gebed worden afgeleid.
Een dominee is met plechtige woorden gezegd een ‘herder en leraar'. Hij is een predikant die als primaire taak heeft Gods Woord te brengen en uit te leggen. Namens de Here God spreekt hij tot de aanwezigen, geeft hun Gods zegen mee en gaat hen voor in gebed. Hij is het ook die de sacramenten bedient: de heilige doop en het heilig avondmaal. Verder draagt hij zorg voor het welzijn van de gemeente, als een goede herder (de betekenis van het woord pastor) voor de kudde, naar het voorbeeld van Jezus, de Opperherder. Veelal heeft een dominee ook een positie binnen de kerkenraad en geeft hij onderwijs in de christelijke leer door middel van catechisaties. Het woord dominee is afgeleid van het Latijnse woord dominus dat ‘heer' betekent. Niet iedereen kan zomaar predikant worden. Er is een theologische opleiding voor nodig. Dominees mogen, anders dan priesters in de rooms-katholieke kerk, wel getrouwd zijn.
Het bestuur van een kerk noemt men ‘kerkenraad'. Daarin hebben zitting de dominee(s) van de kerkelijke gemeente, de ouderlingen en de diakenen. Samen proberen ze ervoor te zorgen dat in Gods kerk alles in vrede en met goede orde toegaat. Er is geen opleiding voor nodig om ouderling of diaken te worden. Omdat zij een voorbeeldfunctie hebben, moet hun leven wel ‘op orde' zijn, werkelijk ‘christelijk', of zoals de Bijbel zegt: ‘onberispelijk'.
Ouderlingen hebben een andere taak dan diakenen. De ouderlingen - oorspronkelijk: ‘oudsten', wijze mannen - zijn vooral bezig met het geestelijk leven van de gemeenteleden, met andere woorden de pastorale zorg. Daartoe bezoeken ze mensen van de kerk ook thuis.
Diakenen zetten zich in voor barmhartigheid en gerechtigheid in de gemeente en in de samenleving. Je ziet hen zondags geld inzamelen in de dienst, maar hun taak is veel breder. Zij verlenen praktische hulp aan mensen die het moeilijk hebben, troosten hen die verdriet hebben en bezoeken hen die eenzaam zijn. Ook gaan zij in op noden in de wereld. Zo kan er bijvoorbeeld, als er rampen hebben plaatsgevonden, extra gecollecteerd worden om mensen daar te steunen. Dit in opdracht van en naar het voorbeeld van Jezus Christus, de Dienaar bij uitstek, bewogen over mensen in nood.

In Nederland wordt de dominee niet (meer) door de overheid betaald. Dat is wel zo geweest, het langst in de Nederlands Hervormde Kerk.
Dat is ook beter. Het is goed dat kerk en staat gescheiden zijn, ook al geloven we dat de burgerlijke overheid wel garant moet staan voor godsdienstvrijheid. Bovendien wordt de kerk op deze manier niet afhankelijk van de overheid.

Catechisatie is het onderwijs in de leer van de Bijbel, dat gegeven wordt als voorbereiding op het doen van openbare geloofsbelijdenis. Het wordt doorgaans gegeven aan de jeugd van de kerk vanaf dat ze naar de middelbare school gaan. Daarvóór hebben de kinderen dikwijls thuis en op een christelijke basisschool al veel over de Bijbel geleerd. Ook volwassen mensen krijgen catechisatie, wanneer ze op latere leeftijd tot geloof in Jezus Christus komen. Vroeger werden de catechisaties bijna uitsluitend door de dominees gegeven. Nu er veel mensen een goede opleiding genoten hebben, doen ook anderen dat
Wij dopen mensen omdat de Heer Jezus de doop heeft ingesteld. Het is het teken en de garantie dat iemand bij God en zijn verbond mag horen. Het water van de doop wijst op het bloed van Jezus Christus (dat reinigt van zonden, een afwassing) en zijn dood aan het kruis (in het watergraf). Want het is daardoor dat een mens bij God mag horen. Bij de doop wordt, volgens het bevel van Jezus zelf, gezegd: ‘Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.' De doop smeedt een band tussen de drie-enige God en de mens. Vooraf wordt de volle naam, de doopnaam, van de dopeling genoemd.
In protestantse kerken worden behalve volwassenen die tot geloof zijn gekomen, ook de kinderen van de gelovigen gedoopt, meestal door een besprenkeling met water. Zoals een lam van een schaap het eigendom is van de boer, zo maken de kinderen met hun gelovige ouders deel uit van de kudde van ‘de Goede Herder' - zoals de Heer Jezus zichzelf wel heeft genoemd. Als deze kinderen later tot persoonlijk geloof komen, doen zij in een speciale dienst belijdenis van hun geloof.
In baptisten-, evangelie- en pinkstergemeenten wordt alleen de volwassendoop toegepast. Zij benadrukken dat het persoonlijk belijden van geloof vooraf dient te gaan aan de doop. Die gebeurt door een volledige onderdompeling in een waterbad.
Nee, christenen worden niet besneden. Het kan wel gebeuren om medische redenen, maar het heeft voor christenen geen religieuze betekenis meer.
Bij de Israëlieten werden de jongetjes wel besneden. Deze besnijdenis werd voor het eerst door God bevolen aan Abraham. In het Oude Testament, de tijd vóór de komst van Jezus Christus, was dit het bewijs van het opgenomen zijn in Gods verbond. In Genesis 17, waar het woord verbond tienmaal voorkomt, staat: ‘Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen.' Bij een verbond zijn twee partijen betrokken, God en de mens. Hoewel mensen vaak ontrouw zijn, blijft God altijd trouw aan zijn beloften.
In het Nieuwe Testament zien we een relatie tussen de besnijdenis en de doop. Kolossenzen 2:11-12: ‘In hem bent u ook besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam. Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven, en met hem bent u ook tot leven gewekt.' Sinds Jezus Christus aan het kruis gestorven is, hoeft er geen bloed meer te vloeien, noch van offerdieren, noch door een besnijdenis van mensen. Daarmee zou het offer van Christus genegeerd worden.
Het avondmaal verwijst, evenals de doop, naar het offer van Jezus Christus. In de protestantse kerken worden twee sacramenten, doop en avondmaal, bediend. Je wordt maar eenmaal gedoopt, als teken van het opgenomen zijn in Gods verbond, m.a.w. het mogen behoren bij God. Het avondmaal gebruik je telkens weer, om je geloof te versterken. Het is een gave van God aan zijn gemeente. Christus is als het ware de Gastheer en wij zijn gast aan zijn tafel. Het is van belang dat je, om aan het avondmaal deel te nemen, zelf gelooft en openbare geloofsbelijdenis hebt gedaan.
In het Nieuwe Testament lezen we dat christenen in plaats van het joodse Pascha het avondmaal vieren. Het werd door de Heer Jezus zelf ingesteld, vlak voor hij stierf aan het kruis. Als herinnering aan Jezus' zelfopoffering op Golgota krijgen de gelovigen een stukje brood, dat verwijst naar het lichaam van de Heer Jezus. Vervolgens een slokje wijn dat zijn bloed symboliseert. Christenen geloven dat Jezus zelf zich aanbiedt in de tekenen van brood en wijn.
 
Het avondmaal verwijst, evenals de doop, naar het offer van Jezus Christus. In de protestantse kerken worden twee sacramenten, doop en avondmaal, bediend. Je wordt maar eenmaal gedoopt, als teken van het opgenomen zijn in Gods verbond, m.a.w. het mogen behoren bij God. Het avondmaal gebruik je telkens weer, om je geloof te versterken. Het is een gave van God aan zijn gemeente. Christus is als het ware de Gastheer en wij zijn gast aan zijn tafel. Het is van belang dat je, om aan het avondmaal deel te nemen, zelf gelooft en openbare geloofsbelijdenis hebt gedaan.
In het Nieuwe Testament lezen we dat christenen in plaats van het joodse Pascha het avondmaal vieren. Het werd door de Heer Jezus zelf ingesteld, vlak voor hij stierf aan het kruis. Als herinnering aan Jezus' zelfopoffering op Golgota krijgen de gelovigen een stukje brood, dat verwijst naar het lichaam van de Heer Jezus. Vervolgens een slokje wijn dat zijn bloed symboliseert. Christenen geloven dat Jezus zelf zich aanbiedt in de tekenen van brood en wijn.
Het huwelijk is door God ingesteld als een verbintenis tussen man en vrouw voor het leven. Het wordt in de Bijbel vergeleken met de relatie van Jezus Christus met zijn gemeente. De liefde dient de basis te zijn. Niet liefde als een ‘happy feeling' voor de ander. Geen liefde die zichzelf zoekt, maar liefde die geeft (1 Korintiërs. 13). Ook al zijn er verschillen tussen man en vrouw, de een staat niet boven de ander en de een is niet meer dan de ander. Omdat het huwelijk een eenheid van man en vrouw dient te zijn, lichamelijk en geestelijk, is het niet goed als een gelovige christen (man of vrouw) trouwt met iemand die niet gelooft in Jezus Christus als Heer en Heiland.
Het huwelijk wordt voltrokken op het stadhuis. In de kerk wordt een zegen gevraagd over het huwelijk. Daarna wordt het gevierd met familie en vrienden.
Seks hoort binnen het huwelijk. Dat men in de westerse samenleving seks buiten het huwelijk als normaal beschouwt, strookt niet met het christelijke leven zoals God het bedoelt.
In deze samenleving houden velen in het geheel geen rekening met God en gebod. Relaties zijn vaak oppervlakkig en leiden tegelijk snel tot seksuele gemeenschap, hoewel men niet getrouwd is. Veel films maken dit ‘losse' leven duidelijk. Christenen willen rekening houden met wat God bedoelt: het mooie, ook met het huwelijk, inclusief het seksuele waar christenen ten volle van mogen genieten als een gave van God.
Wij geloven ook dat een meisje als maagd het huwelijk in dient te gaan, hoewel dit niet zo allesbeheersend is als in sommige moslimkringen voorkomt. Experimenteren met seks voor het huwelijk druist in tegen de bijbelse leefregels. Dit geldt voor zowel de meisjes als de jongens. Voor beiden geldt dat gemeenschap een plek behoort te hebben binnen een huwelijk.
Wanneer samenwonen betekent dat je bij elkaar bent ‘zolang het bevalt' of om de relatie uit te proberen, dan is dat iets dat tegen de bedoeling van God ingaat. Dan wordt liefde losgekoppeld van trouw. De praktijk leert dat juist de vrouw (die genegenheid vaak belangrijker vindt dan seks) daarvan nogal eens de dupe wordt. Het dient te gaan om een duurzame relatie waarin liefde en trouw aan elkaar gekoppeld zijn. De trouw die men elkaar belooft vindt, als het goed is, plaats binnen een gemeenschap, die de twee partners aan elkaars belofte van trouw kan houden.
In de westerse samenleving zijn er veel mensen die hun kinderen inderdaad een erg vrije opvoeding geven en weinig discipline en respect voor het gezag bijbrengen. Dit heeft meer met moderniteit dan met geloof te maken. Want juist onder hen die geloven in God en rekening houden met zijn geboden, vinden we ontzag voor bijvoorbeeld ouderen en gezagsdragers. Wel is het van belang daarin ook een balans te vinden. Erkennen van gezag en een sterke binding met de ouders is niet voldoende. Kinderen dienen geholpen te worden in de groei naar volwassenheid en op eigen benen te leren staan. Ze mogen ouders en anderen kritisch bevragen op het waarom van allerlei ‘vanzelfsprekende' zaken. Het mooiste is als zij vanuit een innerlijke overtuiging het gezag van anderen erkennen. We lezen in de Bijbel dat Jezus, anders dan de schriftgeleerden, leerde als gezaghebbende (Matteüs 7:29). Niet het feit hij rabbi was overtuigde mensen, maar de inhoud van zijn woorden overtuigde hen. Hierdoor sprak Jezus met gezag.
In de Bijbel lezen we een oproep van Paulus aan zowel kinderen als aan ouders (Efeziërs 6:1-4): ‘Kinderen, gehoorzaam je ouders in de geest van Christus: dat is je plicht. Eer je vader en je moeder is het eerste gebod waaraan een belofte is verbonden, die luidt: Dan zal het je goed gaan en zul je lang leven op aarde. Ouders, maak je kinderen niet kwaad, maar breng ze groot door ze te vormen en te vermanen zoals de Heer dat wil.'
Het is opmerkelijk dat de Bijbel zowel de man als de vrouw aanspreekt en wijst op zijn en haar verantwoordelijkheid. Paulus schrijft aan de Efeziërs: ‘Vrouwen, onderwerp u aan uw man als aan de Heer. Want de man is het hoofd van zijn vrouw zoals Christus het hoofd is van de kerk' (5:22). Maar dit vers is voorafgegaan door een vers waarin hij zegt: Onderwerp u aan elkaar uit eerbied voor Christus. Paulus heeft ook een opdracht voor de mannen (vs. 25): ‘Mannen, heb uw vrouw lief, zoals Christus zijn kerk heeft liefgehad: hij heeft zijn leven voor haar gegeven.'
In de toenmalige wereld zal deze oproep van Paulus aan zowel vrouwen als mannen nodig geweest. Christenen behoorden anders te zijn in een wereld waar het elkaar dienen in een band van liefde waarschijnlijk schaars was.
Nee. Niet slaan en ook geen tik geven. Geen fysiek geweld en geen vernedering. Zij is niet zijn bezit waarmee hij kan doen en laten wat hij wil. Een man dient integendeel respect te hebben en zorg te geven aan zijn vrouw; en omgekeerd de vrouw aan de man. Daarmee wil niet gezegd zijn dat het christelijke huwelijk perfect is. Ruzies komen in de beste huwelijken voor. Niet het feit dat ze niet voorkomen maakt het huwelijk christelijk, maar het feit dat het weer goed gemaakt kan worden, dat men zich verzoent met elkaar en vergeving vraagt aan elkaar.
Nee. Wat Paulus schrijft aan Timoteüs over de opzieners (ouderlingen), geldt in principe voor iedere man: hij dient de man van één vrouw te zijn (1 Tim.3:2). Het Nieuwe Testament roept de man op zijn vrouw, niet zijn vrouwen, lief te hebben.
In de wereld van het Oude Testament kwam polygamie veel voor, vooral bij hen die aanzien en macht hadden. Tegelijk laat de Bijbel zien dat juist het hebben van meer vrouwen voor machthebbers (koningen) een valkuil was, die hen in het ongeluk deed storten. Gods bedoeling is dat man en vrouw (enkelvoud) één zijn.
In principe niet. Er kwamen eens Farizeeën bij Jezus met een dergelijke vraag. ‘Mag een man van zijn vrouw scheiden om wat voor reden dan ook?' Hij antwoordde: ‘Hebt u niet gelezen dat de Schepper hen van het begin af gemaakt heeft als man en vrouw en dat hij zei: Daarom verlaat een man zijn vader en moeder om zich te hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn. Zij zijn dus niet langer twee, maar één. Wat God zo heeft samengevoegd, mag een mens dus niet scheiden' (Matteüs 19:3-6.
De Farizeeën wijzen Jezus er dan op dat Mozes toch een regeling voor een echtscheiding had getroffen. Ter bescherming van de vrouw moest de man dan een scheidingsakte meegeven. Jezus reageert daar op met: ‘U mocht van Mozes scheiden van uw vrouwen, omdat u zo onverbeterlijk bent.' ‘Maar in het begin was het niet zo! Ik zeg u: een man die zijn vrouw wegstuurt en met een ander trouwt, begaat echtbreuk, behalve in het geval van ontucht' (vs.9).
Hoewel niet naar Gods bedoeling, kan het dus in de gebrokenheid van het leven voorkomen dat mensen niet met elkaar kunnen leven. Dan moet er in sommige gevallen gekozen worden uit twee kwaden: uit elkaar gaan of bij elkaar blijven, met alle nare gevolgen van dien.
Dat hangt sterk af van de vraag waarom een vorig huwelijk in een scheiding is geëindigd. Dat kan zijn vanwege overspel van één van de partners. Of gewoon omdat men op elkaar uitgekeken is en daarna een ander heeft ontmoet met wie men wil trouwen. Of soms ook omdat men samen geen kinderen kan krijgen.
Jezus Christus heeft uitdrukkelijk gezegd dat alleen overspel een reden (geen noodzaak) tot echtscheiding mag zijn. Voor alle andere gevallen geldt dat men elkaar niet verstoot of elkaar verlaat zoals de apostel Paulus schrijft in 1 Korintiërs 7:10 en 11. Het is niet eenvoudig om te bepalen wie van de twee schuldig is aan het vastlopen van het huwelijk. Er zijn kerken en gemeenten waar de ouderlingen, verantwoordelijk voor de pastorale zorg, de toelaatbaarheid en geldigheid van de scheiding onderzoeken en uitspreken. Een christelijk huwelijk wordt voor God en zijn gemeente gesloten en soms is ook bij de ontbinding van een huwelijk de gemeente betrokken. Daarbij is de schuldvraag ook aan de orde. In dat geval is het aan de niet-schuldige partij geoorloofd te hertrouwen. Wanneer de ouderlingen hebben vastgesteld dat één van beide partijen geen schuld aan de scheiding heeft, kunnen ze er ook mee instemmen dat zijn of haar tweede huwelijk opnieuw in de kerkelijke gemeente ingezegend kan worden.
Met een beroep op de Bijbel keuren wij gepraktiseerde homoseksualiteit af. Vanuit het scheppingsgegeven is duidelijk dat God de seksuele relatie bedoelt tussen man en vrouw en niet tussen twee mannen of twee vrouwen.
Vervolgens komen er wel nieuwe vragen op ons af: moet een christen met homoseksuele gevoelens deze gevoelens dan onderdrukken? Wijst God hem hierom af? Wijst de kerk hem hierom af? Antwoorden die christenen hierop geven verschillen nogal. Ook de beleving van homoseksualiteit onder homoseksuelen. Sodomie (perverse homoseksualiteit in een context van grove zonden, rechtsverkrachting, echtbreuk, dronkenschap, etc. waarover geschreven wordt in Genesis 19) is iets anders dan oprechte liefde die twee mannen of twee vrouwen voor elkaar kunnen hebben. Zij die worstelen met hun homoseksuele gevoelens, mogen door de kerk niet afgewezen worden, maar moeten juist begrepen en pastoraal geholpen worden.
Homoseksualiteit moet ook niet te bijzonder gemaakt worden als ‘zonde bij uitstek' waardoor men verblind raakt voor zonden op een ander vlak. Wie homoseksuelen veroordeelt en ondertussen zelf liefdeloos omgaat met eigen (hetero)partner, heeft weinig recht van spreken. Hij ‘ziet wel de splinter in het oog van een ander maar niet de balk in eigen oog' (Lucas 6:41).
Het leven van het ongeboren kind in de buik van de moeder is menselijk leven dat er recht op heeft om geleefd te worden. Daar mogen wij niet zomaar, als schijnbaar oppermachtige mensen, over beschikken. Daarom wijzen christenen abortus af, ook al legaliseert de overheid abortus en is Nederland koploper in het nemen van vergaande stappen betreffende abortus.
Abortus is niet in overeenstemming met Gods geboden en bedoelingen van het christelijke leven. Deze basisregel nemen we als uitgangspunt, ook als immens moeilijke vragen uit de praktijk op ons afkomen, bijvoorbeeld wanneer een jonge tiener die verkracht is een kind krijgt, wanneer het te verwachten kind een zware handicap heeft, of een heel andere situatie, wanneer het leven van de moeder in gevaar is. Het nemen van beslissingen kan zwaar wegen, juist ook bij hen die respect voor het leven hebben. Dit verschilt hemelsbreed van hen die ‘door een ongelukje' een kind krijgen en vinden dat het kind maar weggenomen moet worden als het hen niet goed uit komt.
In Psalm 139:13-16 lezen we: ‘U weefde mij in de schoot van mijn moeder, u deed mij ontstaan. Ik dank u, want het is een wonder zoals ik ben gemaakt. Alles wat u maakt, is een wonder. Dat besef ik heel goed. Ik was voor u niet verborgen toen ik in dat duister groeide, als in het binnenste van de aarde. U zag mij toen ik nog geen vorm had, en mijn dagen waren al vastgesteld, al geschreven in uw boek, voor er één enkele was aangebroken.'
Nederland kent een scheiding van kerk en staat. Er is geen staatskerk meer. Wat dat betreft kun je Nederland geen christelijke natie noemen. Christenen zien echter niet alleen een christelijke overheid, maar ook een niet-christelijke overheid als ‘dienares van God' en moeten zich aan haar onderwerpen en het goede doen (Romeinen 13).
Eeuwenlang echter was er een sterke band tussen de overheid en de vaderlandse kerk, dat was de Nederduits Gereformeerde Kerk en werd later de Nederlandse Hervormde Kerk. Die band is sinds 1798 steeds verder doorgesneden. Het moment waarop die band helemaal werd ontbonden, ligt nog maar kort achter ons: in december 1983 kwam de Staten-Generaal tot de aanvaarding van een wet waarin de beëindiging van de oude financiële regeling tussen kerk en staat werd vastgelegd. Geen enkele kerk ontvangt nu nog traktementen en pensioenen ten behoeve van de voorgangers uit de rijkskas. Van een bevoorrechting van kerken en christenen is dus geen sprake meer. Het niet-christelijke, eerst slechts getolereerd, heeft gelijke rechten gekregen.
Christenen en kerken proberen vanuit dat besef en in die positie, de weg van Christus te gaan. De kerk is niet van de wereld, maar wel in de wereld. Met de opdracht om ‘een licht' te zijn en ‘zout' in de samenleving (smaakmakend en bederfwerend). Via het persoonlijke en het kerkelijke leven, maar ook via de politiek, kunnen christenen daaraan werken. Christenen kunnen hun stem laten horen via politieke partijen. Christenpolitici kunnen via de politiek opkomen voor recht en gerechtigheid in de samenleving en ijveren voor christelijke normen en waarden die heilzaam zijn voor de hele samenleving.
Op nabestaanden komt vaak veel af bij het overlijden van een familielid. Er is het verdriet om en gemis van een geliefde, maar er dienen ook onmiddellijk veel zaken geregeld te worden. Vaak wordt men door een begrafenisondernemer geholpen als het gaat om de kist, het graf, het verzenden van een rouwkaart, etc. De familie denkt na over wat er op de rouwkaart komt te staan en, vaak samen met de dominee, over de wijze waarop de rouwdienst en de begrafenis zullen plaatsvinden. Veelal zet men op de rouwkaart een tekst uit de Bijbel of van een christelijk lied of gedicht, een tekst die de overledene aansprak of iets over hem of haar weergeeft. Voor de begrafenis is er gewoonlijk gelegenheid om de nabestaanden te condoleren en daarmee te kennen te geven mee te leven.
De begrafenis, waarbij mannen en vrouwen aanwezig zijn, is dikwijls na enkele dagen, maar in ieder geval binnen zes dagen na overlijden. De rouwdienst kan in de kerk zijn, maar ook in de aula van de begraafplaats. Het is een dienst waarin gezongen wordt, een korte preek wordt gehouden en vaak iets persoonlijks door de familie wordt gezegd of gedaan. Er zijn verschillende rituelen: men legt bloemen op de kist of werpt bloemen in het graf op de kist, familieleden kunnen de baar dragen of begeleiden naar het graf, men gaat in een stoet naar het graf. De richting waarin de dode wordt gelegd is niet van belang. Bij het graf zal de predikant vaak nog kort wat zeggen of uit de Bijbel lezen en het Onze Vader bidden.
Er is geen uitdrukkelijk Bijbels verbod op het cremeren van de doden. Toch kan gesteld worden dat begraven in de Bijbel hoog gewaardeerd wordt. In de cultuur van die tijd was het een smaad als men niet begraven werd, maar op het open veld aan de dieren werd overgelaten of verbrand. Verbranding wordt in enkele gevallen vermeld als een straf op zonde.
Dat het begraven in hoge eer staat blijkt uit de piëteitvolle liefde waarmee nabestaanden hun doden begraven. Na de onthoofding van Johannes de Doper door Herodes leggen zijn discipelen hem in een graf. Hetzelfde gebeurt met de gestenigde Stefanus, de eerste martelaar in de kerk. Met de grootste zorg en liefde wordt ook Jezus door Nicodemus en enkele vrouwen begraven. Paulus legt later het verband tussen begraven worden en weer opstaan: wij zijn met Christus begraven om, zoals Christus uit de doden is opgewekt, nu ook zelf een nieuw leven te leiden (Romeinen 6:4). Paulus vergelijkt het met een zaadkorrel. Zaad moet eerst sterven voor het tot leven komt. Zo is het ook met de opstanding der doden. Een mens ter-aarde-bestellen is hem leggen op de dodenakker.
Over leven en dood beschikken wij mensen niet zelf, maar God. Euthanasie als een opzettelijk levensbeëindigend handelen keuren wij daarom af. Als God zegt dat wij niet zullen doden, moeten we ook niet eigenmachtig een eind aan ons leven maken of aan het leven van een ander. De wens naar de dood kan terecht zijn, ook bij christenen; we kunnen erom bidden, maar juist dat veronderstelt dat wij de uitvoering aan God zelf moeten overlaten.
De vragen rondom euthanasie zijn complex en moeilijk. De tegenwoordige gezondheidszorg geeft mensen veel macht waardoor levens verlengd kunnen worden. Dat kan een zegen zijn, maar er zijn grenzen. Soms leven mensen nog slechts als een plant of met ondraaglijk veel pijn. Als het leven zo door alle medische kennis en macht gerekt wordt, komen vragen boven als: waarom ook niet verkorten als dat beter zou zijn?, en: waarom verlengen als het leven geen waarde meer heeft en iemand uitziet naar de dood?' Het is zinvol hierbij onderscheid te maken tussen beëindiging van het leven en beëindiging van de behandeling. Als men de ongeneselijke zieke moet opgeven, kan door beëindiging van de behandeling de dood intreden, zonder actief tot euthanasie over te gaan. Dit is principieel anders dan het leven beëindigen door iemand een spuitje te geven.
Onder westerse protestantse en evangelische christenen zijn er weinig rituelen als een baby geboren wordt. Er wordt veelal een geboortekaartje verstuurd naar familie en vrienden. Daarop willen de ouders hun dankbaarheid aan God te kennen geven in een paar woorden, vaak een bijbelvers, een gedicht of een lied. In veel kerken is het gebruikelijk dat het kind binnen een paar maanden gedoopt wordt. Waar de kinderdoop niet wordt toegepast, ‘draagt men het kind op aan de Heer'. U kunt het ook mee maken dat u, als u op kraambezoek gaat, ‘beschuit met muisjes' aangeboden krijgt. Die ‘muisjes' zijn korrels van harde anijs met in de kern een zaadje, symbool van nieuw leven.
Nee. Het christendom ontstond in het Midden-Oosten en verspreidde zich al gauw over grote delen van de wereld. Oosterse kerken zoals de Syrische, de Armeense en Koptische orthodoxe kerk zijn veel ouder dan de westerse kerken. Het evangelie kwam pas betrekkelijk laat via Rome naar de Noord-Europese landen en nog later naar de Verenigde Staten van Amerika. De eerste zendeling die in de Lage Landen bleef, was Willibrord die van 658 tot 739 na Christus leefde.
Bedenk dat de ‘hoofdpersoon' van de kerk Jezus van Nazaret was, een joodse man die wat de cultuur betreft, dichter bij de oosterse dan de westerse mens staat. Zijn leefwereld sluit meer aan op het leven van mensen in de dorpen van het Midden-Oosten dan van Europeanen of Amerikanen.
Dat kan, omdat iedereen de invloed van het rationele denken van de laatste eeuwen ondergaat, ook christenen. Sommigen worden door dat denken zo sterk beïnvloed dat er niet of nauwelijks plaats is voor wonderen.
Anderen gaan onder invloed van wetenschappelijke standpunten dieper nadenken over wat ze geloven en wat de Bijbel zegt en betekent voor hen in deze tijd. Geloof en rationeel denken of wetenschap sluiten elkaar niet uit. Geloven is een zaak van hoofd, hart en handen. Maar er is het gevaar dat geloven een verstandelijk redeneren wordt. En vervolgens worden de wonderen die God gedaan heeft en nog steeds doet weggeredeneerd. Dat is een valkuil, niet alleen voor christenen in het westen, maar in deze tijd van globalisering en moderne communicatie voor gelovigen waar ter wereld ook.
Dat kan omdat velen geen enkele rekening houden met God of zijn geboden. Het kan zich uiten bij mensen die, met een beroep op persoonlijke vrijheid, hun eigen gang willen gaan. We denken niet alleen aan abortus, drugs, bloot op tv of op straatreclameposters, sexy kleding en vertoning van allerlei films, maar ook aan asociaal gedrag, corruptie, geweld op straat, etc.
Het is goed te bedenken dat christenen in de werkelijkheid van zo'n samenleving een eigen weg zoeken. Een weg die vaak tegen de stroom ingaat. Zij ontkennen niet dat er veel immoraliteit in Nederland is. Integendeel. Zij keuren veel zaken af, omdat ze tegen Gods geboden ingaan. Het is onjuist om Nederland als christelijk land te zien.
Eenzelfde kritische houding is nodig waar het de (midden-)oosterse landen betreft. Hier missen we veelal democratische beginselen, zoals de vrijheid om te demonstreren, van meningsuiting, van geloofsopvattingen (ook om die publiekelijk te uiten). Zonden en allerlei misstanden komen in beide werelden op verschillende manieren voor. Het is niet verstandig de ene cultuur of de ene samenleving te verheffen boven de andere.
Er zijn behalve veel overeenkomsten ook een aantal verschillen tussen deze twee kerken, zoals die er ook zijn tussen bijvoorbeeld soennieten en sji‘ieten. Iets over de ontstaansgeschiedenis van de protestantse kerk is te vinden bij de vraag over Luther en Calvijn.
Een paar verschillen zijn:
- Protestanten beroepen zich op het gezag van de Bijbel alleen. Rooms-katholieken daarnaast ook op het kerkelijke leergezag en de traditie.
- Protestanten hebben geen paus, bisschoppen en priesters, een hiërarchie zoals in de rooms-katholieke kerk.
- Protestanten hebben geen beelden in hun kerk en vereren geen heiligen. Rooms-katholieken kennen een verering van Maria en andere heiligen. Zij roepen hen aan als voorbidders in de hemel, maar aanbidden alleen God.
- De rooms-katholieke kerk kent ten aanzien van Maria het dogma van haar ‘onbevlekte ontvangenis' en van haar ‘ten hemel opneming'. Protestanten niet.
- In een protestantse kerk staat een preekstoel centraal; alle aandacht krijgt de verkondiging van het Woord. In een rooms-katholieke kerk staat een altaar centraal, d.w.z. de mis, die op het altaar bediend wordt en een offer van brood en wijn aan God is.
Luther en Calvijn waren in Europa de twee bekendste reformatoren (hervormers). Door hun optreden ontstond er een protestantse kerk. Ze leefden in de zestiende eeuw en protesteerden (daar komt de naam protestants vandaan) tegen allerlei misstanden in hun (rooms-katholieke) kerk.
Luther staat bekend om zijn vijfennegentig stellingen op deur van de slotkapel te Wittenberg. Die waren gericht tegen de aflatenpraktijk van die dagen. Aflaten waren giften voor de kerk waardoor je vergeving van zonden kon krijgen. De omslag van zijn leven vond plaats door de herontdekking van de betekenis van Romeinen 1:17 over ‘de rechtvaardiging uit het geloof'. Kwijtschelding van de schuld voor je zonde kreeg je door geloof in Jezus Christus alleen, niet door deze te compenseren met goede werken. Reformatorische christenen spreken wel van de drie sola's (sola fide, sola gratia, sola Scriptura): alleen door het geloof, alleen uit genade en alleen de Bijbel (als gezaghebbend boek).
Calvijn, eigenlijk een jurist, schreef de beroemde Institutie. Dat is een groot werk waarin hij zijn dogmatische inzichten uiteenzette. Tevens schreef hij een uitvoerig commentaar op de Bijbel. De invloed van Calvijn op de protestantse kerken is groot. Calvijn ijverde voor een blijvende reformatie en blijvend onderzoek van de Bijbel. Later kreeg het woord ‘calvinistisch' de betekenis van star, streng, preuts, kleinburgerlijk, hardwerkend.
Het christendom is veelkleurig en veelstemmig. Verschil in opvattingen en beleving van het geloof is in veel gevallen geen probleem, als ook de eenheid in het geloof maar wordt herkend en erkend.
Hervormden en Gereformeerden en ook Luthersen zijn in 2004 samengegaan in de PKN, dat is de Protestantse Kerk van Nederland. Zij bezitten veelal de dorpskerken en de grote kerken in de steden. De zondagse diensten verlopen volgens een vast patroon (liturgie genoemd). Men zingt psalmen en liederen (bijvoorbeeld uit Het Liedboek voor de Kerken) onder begeleiding van (vaak) een orgel of piano.
Evangelische christenen hechten minder aan tradities en meer aan spontane acties, komen vaak als gemeente samen in een schoolgebouw bijvoorbeeld, benadrukken het belang van de volwassendoop, leggen het accent meer op de geloofsbeleving dan de geloofsleer. Hun samenkomsten zijn vaak minder plechtig dan in protestantse (gereformeerde) kerken en meer uitbundig. Men zingt vaak vrolijke en gemakkelijk te zingen ‘opwekkingsliederen' van aanbidding en lofprijzing.
Pinkstergemeenten leggen het accent op de werking van de geest van God die is uitgestort met het Pinksterfeest te Jeruzalem, vijftig dagen nadat Jezus is opgestaan uit de dood (‘50' is in het Grieks pentacosta, vandaar in het Engels de naam Pentecostals). De Heilige Geest van toen doet nog dezelfde wonderen (bijvoorbeeld van genezing) als nu en doet mensen ‘in tongen spreken'. Hier houden de pinkstergelovigen sterk rekening mee.
In het Nieuwe Testament (Indjiel) vind je een tekst die zegt dat een vrouw iets op haar hoofd moet hebben als ze bidt (1 Korintiërs 11). Volgens christenen is het belangrijk dat mannen en vrouwen zich niet aanstootgevend kleden, maar is het afhankelijk van de cultuur wat dat precies betekent. Het gaat erom dat je geen overspel uitlokt of de aandacht afleidt van de aanbidding van God. Een minderheid van de christenen in Nederland ziet het als een onveranderlijk gebod voor alle tijden en daar dragen de vrouwen dus rokken en hoeden. Vaak betekenen traditionele en donkere kleding en sombere kerkdiensten, dat deze christenen veel nadruk leggen op de zondigheid van de mens en geloven dat er maar weinig mensen zijn die God uitkiest om te redden. Andere christenen wijzen erop dat er veel teksten in het Nieuwe Testament zijn die benadrukken dat we dankbaar mogen zijn dat Jezus gestorven is voor zondige mensen nog vóórdat zij naar Hem zochten en dat ieder die in Hem gelooft niet hoeft te twijfelen aan zijn redding (Johannes 3:16 en Romeinen 5:8).
De speciale plek die christenen geven aan het volk Israël heeft te maken met de bijzondere manier waarop God tot dit volk en via dit volk gesproken heeft. Het overgrote deel van de Bijbel hebben zij via dit volk gekregen en temidden van dit volk werd Jezus geboren.
De verbondenheid met Israël wordt door Paulus (in Romeinen 11) tot uitdrukking gebracht met het beeld van het enten. Op Israël als de edele olijfboom zijn mensen uit alle volken als takken van een wilde olijfboom geënt. Men mag nu wereldwijd delen in de goedheid van God en op verrassende wijze tot Gods volk behoren. Paulus waarschuwt ook: ‘Wees niet hoogmoedig, maar heb ontzag voor God: als Hij de oorspronkelijke takken al niet heeft gespaard, zou hij u dan wel sparen?'
Er zijn ten aanzien van Israël onder christenen zeer uiteenlopende visies, vooral waar het gaat om de betekenis van land en staat. Velen geven niet zoveel religieuze betekenis aan de politieke entiteit van de Joden. Anderen zien de stichting van de staat Israël in 1948 als een vervulling van bijbelse beloften en staan onvoorwaardelijk achter de staat Israël. Op de achtergrond speelt soms de Tweede Wereldoorlog een rol. In West-Europa zijn toen miljoenen Joden om het leven gebracht. Uit solidariteit en misschien ook schuldgevoel kan men dan meer aandacht hebben voor het Joodse volk dan voor het Palestijnse volk.
De bijbelse profeten en in het bijzonder Jezus Christus, hebben in ieder geval duidelijk gemaakt dat de genade van God die Hij bekend maakte aan het volk Israël, bedoeld was voor alle volken. Waar volken de weg van Jezus volgen, komt er ook perspectief op vrede tussen elkaar.
Met Kerst vieren christenen de geboorte van Jezus Christus. Het woord ‘kerst' is verwant aan ‘Christus'. Ze gedenken dat ongeveer tweeduizend jaar geleden de eeuwige Zoon van God een mens van vlees en bloed werd. Daarmee ging een belofte in vervulling die God in de tijd van het Oude Testament vaak en steeds specifieker had gegeven.
De precieze datum waarop Jezus werd geboren is niet bekend, maar christenen vieren Kerst altijd op 25 december. Deze datum koos men lang geleden om het heidense feest van de zonnewende bij de christianisering van Europa door het kerstfeest te vervangen. In de Bijbel (Maleachi 4:2) wordt Jezus ook wel aangekondigd als ‘zon der gerechtigheid'. Johannes beschrijft Jezus als het licht voor de wereld (8:12 en 9:5).
De tweede kerstdag was bedoeld als een extra vrije dag na Kerst, toen er verder nog geen vakanties waren. Op sommige plaatsen houdt men nog een extra kerkdienst op die dag. Weer anderen houden dan een speciaal kinderkerstfeest.
Een kerstboom heeft geen religieuze betekenis. Het is puur voor de gezelligheid: lichtjes in donkere dagen. Om van de herdenking van de geboorte van Jezus Christus echt een feest te maken.
Niet alle christenen halen in december een kerstboom in huis. Sommige christenen hebben er zelfs bezwaar tegen, omdat de oorsprong van de kerstboom te vinden is bij het midwinterfeest van de heidense Germanen. Wanneer gezelligheid door een kerstboom met kaarsjes en lekker eten in de plaats komt van de dankbaarheid om de geboorte van Jezus Christus, dan schiet Kerst z'n doel voorbij. De commercie in een welvarend land doet natuurlijk geen goed aan het besef van wat de betekenis van Kerst ten diepste is.
Pasen is het feest waarop christenen gedenken dat Jezus Christus is opgestaan uit de dood. Het woord hangt samen met het woord ‘Pascha', dat in het Oude Testament gebruikt wordt om een joods feest aan te duiden. Het woord houdt verband met het werkwoord ‘voorbijgaan'. De Farao van Egypte liet de Israëlieten pas gaan nadat een engel het oudste kind van elk gezin van zijn volk had gedood. Huizen waarvan op de deurposten het bloed van lammeren was gesmeerd, was de engel ‘voorbijgegaan'. Voortaan werd ieder jaar het Paschafeest gevierd als herdenking van de bevrijding uit de slavernij.
Met de komst van Jezus krijgt het Pascha een nieuwe betekenis. Jezus is voor zijn volgelingen hét Paaslam, het ‘Lam voor ons geslacht'. Dat wordt herdacht op Goede Vrijdag. De offers die in de tijd vóór Jezus in de tempel werden gebracht, waren een heenwijzing naar zijn zelfopoffering aan het kruis. Jezus Christus gaf zijn leven voor mensen, maar stierf niet als een dode held. Op de derde dag stond hij op uit de dood en overwon daarmee dood en satan. Dat vieren christenen in het bijzonder met Pasen, maar feitelijk ook op elke eerste dag van de week, de zondag, als zij samenkomen.
Paaseieren symboliseren nieuw leven. Wanneer een ei wordt uitgebroed komt er immers een kuikentje uit. Het Paasfeest is bij uitstek het feest waarin het gaat om de overwinning op de dood en nieuw leven dat gegeven wordt. Jezus is waarlijk opgestaan! Vaak wordt met kinderen stilgestaan bij die betekenis van het Paasfeest door eieren te verstoppen en te laten zoeken, of door eieren te laten schilderen en daarna met de kinderen door te praten over de betekenis ervan.
Pinksteren is het feest van de uitstorting van de Heilige Geest, waardoor de kerk ontstond. Maar voordat dat gebeurde was er de hemelvaart van Jezus. Dat was veertig dagen na Pasen. Dus op hemelvaartsdag staan christenen er bij stil dat Jezus de aarde verliet en is teruggegaan naar de hemel. Christenen geloven ook dat Jezus terug zal komen op de Laatste Dag.
Voor hij naar de hemel ging vertoonde hij zich aan veel mensen. Hij gaf instructies om aan alle mensen in heel de wereld het goede nieuws van zijn opstanding en overwinning op de dood te vertellen. En hij beloofde de komst van Gods Heilige Geest (men spreekt wel van de derde Persoon van de drie-enige God), die zou maken dat de verkondiging van het evangelie tot geloof zou leiden. Jezus zei tegen zijn discipelen: ‘Wanneer de pleitbezorger komt die ik van de Vader naar jullie zal zenden, de Geest van de waarheid die van de Vader komt, zal die over mij getuigen... Werkelijk, het is goed voor jullie dat ik ga, want als ik niet ga zal de pleitbezorger niet bij jullie komen, maar als ik weg ben, zal ik hem jullie zenden' (Johannes 15:26 en 16:6).
Vijftig dagen na Pasen was het Pinksteren (Engelsen spreken van Pentacost) en werd de Heilige Geest uitgestort. Het was op het Joodse oogstfeest. Het betrof ook de vervulling van een belofte, die profeten in het Oude Testament al namens God hadden gedaan. Voortaan zou de oogst bestaan uit mensen van alle volken en talen die door de verkondiging van het evangelie tot de wereldwijde christengemeenschap gingen behoren.
Het Griekse woord voor ‘vis' is ichthus. Dit woord bestaat uit de beginletters van Ièsous Christos Theou (h)Uios Sotèr wat vertaald in het Nederlands betekent Jezus Christus, Gods Zoon, Redder.
In het Romeinse rijk werden de christenen aanvankelijk ernstig vervolgd. Ze konden niet openlijk uitkomen voor hun christelijke geloof en moesten zich schuilhouden. Het visje werd gebruikt als herkenningsteken.
Het is nog altijd een christelijk symbool. Een visje op een auto of aan een kettinkje is niet alleen een teken om elkaar te herkennen als christen. Men wil ook aan anderen laten zien dat men christen is en hoopt dat het leidt tot gesprek over de betekenis van het visje en een mogelijkheid om te getuigen van Jezus Christus.
 
Ichthus
Scroll naar boven